Para-doxaal. Muhle | Column René ten Bos

“De waarde van het leven, dat wil zeggen, het leven als waarde, het leven wat betreft zijn innerlijke normativiteit, is verankerd in zijn eigen wezenlijke onzekerheid.”

Dit citaat haal ik uit Eine Genealogie der Biopolitik, een boek van de Duitse filosofe Maria Muhle uit 2013. In dit boek geeft Muhle een nauwgezette analyse van het levensbegrip zoals dat naar voren komt in de filosofie van Michel Foucault (1926-1984) en Georges Canguilhem (1904-1995). Het citaat, dat op p. 104 te vinden is, geeft de positie van laatstgenoemde weer. Canguilhem, over wie ik hier al eerder schreef, wordt beschouwd als een vitalist, iemand die niet gelooft dat het leven uitsluitend biologisch-mechanisch verklaard kan worden, maar dat ook andere zaken een rol spelen.

Eén van die zaken is normativiteit. Canguilhem gaat ervan uit dat het leven uitsluitend aan de hand van de intrinsieke ‘vergissingen’ (errors) herkend kan worden. Die vergissingen bepalen de wezenlijke onvolkomenheid en onvoltooidheid van het leven. Maar precies dergelijke imperfecties zorgen ervoor dat ieder leven zijn eigen normen schept in de hoop op een innerlijke balans die echter steeds opnieuw op het spel gezet wordt om een nieuwe en betere balans mogelijk te maken. Muhle wijst op de invloed in Canguilhems werk van de vermaarde arts en grondlegger van de histologie Xavier Bichat (1771-1802) voor wie het negatieve, in de vorm van ziekte en dood, pas leidt tot een dynamiek die het leven normaliseert. Oog in oog met alle mogelijke ellende tendeert het leven naar de ontwikkeling van een min of meer stabiel innerlijk milieu. Dit inzicht is een correctie op gangbare ideeën over de verhouding tussen organisme en omgeving: het is niet zo dat leven zich aan de omgeving aanpast, maar dat leven zijn eigen omgeving creëert. De normativiteit die Canguilhem in gedachten heeft is, in de woorden van Muhle, een “normen creërende en dus creatieve beweging die op het zelfbehoud van het leven door zelfregulering van het organisme is gericht.”

Bij het idee dat ieder leven deze normatieve dynamiek tentoonspreidt, hoort het fundamentele inzicht dat normen hun hele betekenis ontlenen aan iets wat buiten die normen valt, iets wat niet hoort of iets wat afwijkt. Normen worden, in de woorden van Muhle, pas werkzaam als het organisme de grenzen van het normale overschrijdt, alsof het belang ervan pas opgemerkt wordt doordat er iets mis is gegaan. Het is wellicht goed om in wat minder verfijnde taal duidelijk te maken welke positie hier ingenomen wordt: zonder ziekte en dood zou ieder leven zomaar kunnen afglijden tot een gigantische puinzooi waar het aan iedere normativiteit ontbreekt. In een voetnoot schrijft Muhle: “Het feit van de dood brengt het leven ertoe dat het een normatieve orde schept.” Een leven dat volmaakt en onsterfelijk is, zou zich niet laten reguleren en normeren. Zo’n leven is goddelijk en in zekere zin ‘ongezond’. “Gezondheid wordt afgemeten aan het vermogen organische crisis te overwinnen en een nieuwe orde te scheppen.”(p. 146) Het leven is pas gezond als het niet zozeer normaal is, maar normatief in de zojuist geschetste zin: is het in staat, oog in oog met crises, nieuwe normen en een nieuw eigen milieu te scheppen?”

Niet voor iedereen zal dit vrolijke kost zijn, maar ik put er moed uit. We worden, aldus Canguilhem, ieder moment geconfronteerd met de onvermijdelijkheid van de dood. Leven is volgens hem een uitzondering op “de dwangmatigheid van de thermodynamiek”, die alles van warmte naar koude laat gaan. Alles wat in dat leven zich openstelt voor de dood en op zoek gaat naar de kenmerken ervan, brengt ons niet alleen dichter bij de werkelijkheid maar is ook niets minder dan een soort “omgekeerde speurtocht naar een onweerlegbaar levensteken”. Kortom, zonder die onzekerheid, zijn precaire karakter, is het leven geen leven.

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #74. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven