Para-doxaal: Baldis de Ubaldis | Column René ten Bos

“De Feniks is een unieke en volstrekt enkelvoudige vogel waarin de soort (genus) bewaard wordt in het individu.”

Dit citaat van de middeleeuwse Italiaanse jurist Baldus de Ubaldis (1327-1400) kwam ik tegen op blz. 389 in The King’s Two Bodies, het vermaarde boek uit 1957 van de Duits-Amerikaanse rechtshistoricus Ernst Kantorowicz. In dit boek gaat het, zoals bekend, om een onderzoek naar de wortels van de moderne staat. Kantorowicz maakt duidelijk dat in de late middeleeuwen allerlei juristen en filosofen nadachten over de vraag hoe je continuïteit in de samenleving kreeg. Ze kwamen op het idee dat hoge waardigheidsbekleders als de koning, de paus, de abt of de bisschop een soort onsterfelijkheid  moesten krijgen die ervoor moest zorgen dat de stabiliteit in het land bleef bestaan, ook al stierf de individuele waardigheidsbekleder. Deze mensen moesten in zekere zin meer zijn dan sterfelijke al te sterfelijke mensen. De fictie waarmee ze op de proppen kwamen was dat waardigheidsbekleders niet alleen een sterfelijk lichaam hadden, maar ook een soort etherisch, subliem of engelachtig lichaam dat niet kon sterven en dat dus bleef bestaan na hun dood.

Deze fictie – het is een woord dat Kantorowicz herhaaldelijk gebruikt, ook al zouden we misschien ook van ‘ideologie’ kunnen spreken – zou maatgevend blijken te zijn voor latere politieke en juridische discussies over gezag. Gezag ontleent de waardigheidsbekleder niet zozeer aan zijn persoonlijkheid, ook al werd het belang ervan door de juristen uit de middeleeuwen niet zomaar terzijde geschoven, maar aan precies de waardigheid die hij als het ware van bovenaf, dat wil zeggen door de nabijheid van het goddelijke, mee kreeg. Dignitas non moritur, was de formule waarmee de juristen genoemde waardigheidsbekleders van gezag voorzagen: waardigheid sterf niet. Je kunt het niet zomaar afnemen. Het hele idee dat je bijvoorbeeld een ambtenaar in functie volgens de wet niet mag beledigen, stamt van deze oude juridische fictie af. Net als trouwens het idee dat je geen majesteitschennis mag plegen, ook al willen bepaalde sociaalliberale politici, die helemaal niets hebben met alles wat riekt naar het ‘hogere’, graag van dit in hun ogen obsolete idee af.

Die hedendaagse discussie hoeft ons hier niet bezig te houden. Veel interessanter is dat die middeleeuwse juristen in hun pogingen om hun fictie geloofwaardig te maken vaak op de proppen kwamen met die oude mythische vogel waar Baldus het over heeft. Kantorowicz schrijft het idee om al die waardigheidsbekleders te vergelijken met Feniks toe aan ene Bernardus van Parma, een andere Italiaanse jurist die vermoedelijk in 1263 overleed. Feniks is één van die zeldzame creaturen waarin de individu samenvalt met de soort. De rechtshistoricus spreekt niet zonder humor van een ‘ornithologische dualisme’ (p. 390) dat de sterfelijkheid van het individu koppelt aan de onsterfelijkheid van de soort. Voor de juristen was dit een uitermate aansprekende analogie om hun gedachten over sterfelijke maar ook onsterfelijke koningen, pausen, abten en bisschoppen kracht bij te zetten. De analogie was vooral aantrekkelijk omdat een vogel die steeds uit zijn eigen as herrijst niet door bijvoorbeeld seksuele activiteit verwekt hoeft te worden, iets wat kennelijk goed past bij al die kuise middeleeuwse rechtsgeleerden. Feniks is, in hedendaagse termen, een queer vogel die iedere discussie over man of vrouw overbodig maakt en dus de status van een hermafrodiet heeft, een vogel ook waarbij de sterftedatum tegelijkertijd de geboortedatum is en tot slot een vogel waarbij de ouder altijd ook het kind is.

De vogel verschijnt dus als een metafoor om te laten zien dat het politieke lichaam (corpus politicum), ondanks alle individuele grilligheid, onsterfelijk is. De staat, de instituties, de hele ‘body corporate’ zijn, net als Feniks, onsterfelijk, nooit seniel of drankzuchtig, nooit ziek en absoluut zonder enige geilheid. Of dat allemaal nog van toepassing is op de relatie tussen hedendaagse instituties en hun bestuurders valt natuurlijk te bezien.

 

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #71. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven