Medemensenrechten | Interview met Ernst Hirsch Ballin

Het vertrouwen in de rechtsstaat en democratie is laag. En waar veel auteurs schuldigen aanwijzen, ontwikkelde oud-minister Ernst Hirsch Ballin een theorie die poogt dit vertrouwen te herstellen. In het boek Waakzaam burgerschap. Vertrouwen in democratie en rechtsstaat herwinnen presenteert Hirsch Ballin zijn voorstel aan een breed publiek en onderzoekt hij de filosofische rechtvaardigingen hiervan. Het boek biedt een interessante mix van rechtstheorie en politieke filosofie en ontwikkelt een duidelijke handleiding rondom de vraag ‘Hoe nu verder?’.

Door Quintus Masius

Wat was de reden om het boek te schrijven?

Mijn boek had verschillende doelen. Allereerst wilde ik een politiek-filosofische rechtvaardiging geven van de rechtsstaat en democratie op grond van de filosofen die mij aan het hart liggen. Ik vond het daarom ook fijn dat het boek als een politiek-filosofisch werk is geregistreerd en ook op de groslijst van de Socrates-beker stond. Echter, ik ben ook jurist van beroep en wilde daarnaast een andere benadering van het constitutionele recht geven. Mijn boek zet zich af tegen een historiserende beschouwing hiervan. Binnen het constitutioneel denken bestaat vaak de neiging om grondrechten en regels rondom rechtspraak, het parlement et cetera te beschouwen als een erfenis uit het verleden. Wanneer we dit op Nederland toepassen stelt zo’n historische beschouwing bijvoorbeeld dat het constitutioneel recht in 1581 is ontstaan bij de Acte van Verlatinghe en via latere ontwikkelingen organisch is meegegroeid in onze nationale erfenis. Zo’n historisering voedt ook de mythevorming van Nederland als eeuwenoude democratie, een beeld dat wetenschappelijk lastig te verdedigen valt. Daarbij bindt zo’n historische beschouwing steeds minder mensen, misschien werkt zo’n binding in een homogene samenleving, maar in een pluriforme samenleving als de onze zorgt het eerder voor vervreemding dan voor enthousiasme voor de democratische rechtsstaat.

Welke visie stel je daar dan tegenover?

Mijn voorstel is om het constitutioneel denken meer in dienst te laten staan van de toekomstplannen en levensprojecten van mensen. In plaats van een erfenis uit het verleden wordt constitutioneel denken meer een houvast voor iedereen die te maken krijgt met instabiliteit, onzekerheid en complexiteit. Het constitutioneel recht zal hierdoor zowel bescherming bieden als mogelijkheden scheppen. Zo zouden constitutionele rechtsnormen, bijvoorbeeld, kunnen impliceren dat gebouwen toegankelijk zouden moeten worden gemaakt voor rolstoelen zodat ook mensen die slecht ter been zijn niet beperkt worden in hun levensprojecten of toekomstplannen. Maar ook bijvoorbeeld het recht op een schone leefomgeving kan hiermee worden afgedwongen. Op filosofisch vlak vind je wel enige verwantschap met de capability approach. Ook hierbij dienen menselijke vermogens als basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van toekomstplannen en levensprojecten. Als jurist wil ik dit door wetgeving vastleggen in zekerheden die (groepen) mensen dan ook kunnen inroepen.

Welke rol spelen grondrechten hierbinnen? Beschermen deze in zulke basisbehoeften?

Jazeker, maar je moet dan wel denken aan grondrechten in de ruime zin van het woord. De meeste mensen denken bij grondrechten aan de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van religie, et cetera. Echter, Roosevelt stelde al dat ook het vrij zijn van angst en een recht op een adequate levensstandaard basisbehoeftes zijn en tot de grondrechten gerekend dienen te worden. Je hebt weinig aan veel vrijheden wanneer je dakloos bent, hongerlijdt, voor je leven moet vrezen, of geen levensperspectief hebt. Daarbij moeten deze grondrechten niet alleen door de staat gewaarborgd worden, maar ook door bedrijven en medeburgers. Dit recht op waardigheid dient hoger te staan dan economische belangen of gemak.

Nu noem je veel verschillende grondrechten. Is er een hiërarchie van grondrechten?

Ik aarzel een beetje over het antwoord, maar ik denk dat het recht op waardigheid misschien wel als hoogste grondrecht gezien kan worden. Anderen zullen misschien wel opperen dat het recht op vrijheid het hoogste grondrecht is of het recht op non-discriminatie, maar ik zie deze grondrechten als inherent aan het recht op waardigheid. Wanneer je iemands waardigheid respecteert, dan houdt dat automatisch in dat je zo’n persoon niet discrimineert op grond van bijkomstigheden of dat je iemands vrijheid beperkt. Het is daarom terecht dat menselijke waardigheid als eerste artikel staat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. In die zin is er daarom ook wel een hiërarchie van grondrechten.

Hoe verhouden de overige grondrechten zich tot dit hoogste recht?

Omdat ik de menselijke waardigheid als hoogste grondrecht zie, zijn veel andere grondrechten een uitwerking, inhoud en praktische invulling hiervan. Onder deze afgeleide grondrechten kun je weer een onderscheid maken tussen grondrechten die wél en niet beperkt kunnen worden. Zo zie ik het recht op bescherming van persoonsgegevens als een grondrecht dat wél beperkt mag worden, maar schaar ik het recht op de vrijwaring van foltering tot de niet-beperkbare grondrechten. Je hebt wel denkers die dat anders zien en stellen dat bijvoorbeeld foltering gerechtvaardigd kan worden als je hiermee informatie vergaart over een aanstaande bomaanslag. Ik zie dat echt anders, want je geeft hiermee het startschot voor meer mensenrechtenschendingen dan dat je het einde hiervan markeert.

Welke instanties zouden deze grondrechten moeten waarborgen?

Rechters kunnen hierin een belangrijke rol spelen en je ziet dat nu ook wel gebeuren. Rondom milieuzaken nemen rechters, bijvoorbeeld, veel vaker het levensperspectief van toekomstige generaties mee in hun beslissingen. Je moet echter wel oppassen dat de precisering van menselijke waardigheid niet volledig bij de rechter komt te liggen. Het is hierom belangrijk dat democratisch gekozen wetgevers de uitwerking van deze menselijke waardigheid zoveel mogelijk neerleggen in wetten, verdragen of grondwettelijke rechten. Natuurlijk kan hiermee niet alles gevangen worden, maar ze kunnen wél zoveel mogelijk vooruitdenken. Zo kunnen ze bijvoorbeeld toelichtingen en preambules schrijven die helpen met het interpreteren van grondrechten.

Welke rol speelt kwetsbaarheid in uw theorie?

Er is een nieuwe lijn van denken opgekomen die kwetsbaarheid (vulnerability) als centraal begrip introduceert. Deze denkers bewerken naar mijn idee een vruchtbare bodem die al enigszins voorbewerkt was. In het begin van mijn carrière zat ik in een groepje van jonge ambtenaren dat moest nadenken over de kerntaken voor het ministerie van justitie. De bescherming van mensen in kwetsbare situaties heb ik toen als kerntaak geformuleerd; dit sloeg op de kinderbescherming, de materie die we toen nog “de krankzinnigenwet” noemden, maar ook de situaties in het Nederlandse Strafrecht waarin mensen met een stoornis behandeld worden. Wat ik interessant vind in de ontwikkeling van de grondrechten is dat deze kwetsbaarheid hierbinnen ook steeds belangrijker wordt. Een aantal decennia terug gingen grondrechtendiscussies vooral over vragen wat wel en niet verboden mocht worden, bijvoorbeeld of een burgemeester bepaalde aanstootgevende afbeeldingen mocht verbieden in een gemeente. Dit waren dus grondrechten in een sur place, in een stabiel gedachte samenleving waarin je onrust moest bestrijden. Deze stabiliteit is echter niet meer een vanzelfsprekendheid binnen de huidige discussies. De thema’s bestrijken eerder levensperspectieven van mensen, grondrechten in verband met migratie (e.g. vluchtelingenbescherming, menswaardige opvang), kinderrechten, milieuproblematiek et cetera. Daarbij richten deze discussies zich veelal op degenen die geen aanspraak kunnen maken op maatschappelijke voorzieningen en zo kwetsbaar zijn dat ze geen vorming of inhoud kunnen geven aan hun levensprojecten. Met het thematiseren van de kwetsbaarheid komen we in mijn ogen tot de kern van ons zijn. In de kwetsbaarheid kunnen we elkaar herkennen. We moeten onszelf ook afleren dat de erkenning van onze eigen kwetsbaarheid ons vernedert.

Naast lof bestaat er ook kritiek op deze ‘thematisering van kwetsbaarheid’.

Uiteraard. Zo staat mijn denken zeker lijnrecht tegenover het Nietzscheaans denken waarin geen enkel respect bestaat voor de kwetsbare mens. Ik blijf van mening dat we de mens van nature kwetsbaar is. Anders dan dieren met schilden of slagtanden blijven we kwetsbaar: we hebben een dak boven ons hoofd nodig, kunnen ziek worden en nog veel meer. Een sterker punt van kritiek vind ik de waarschuwingen van paternalisme en dwang die kunnen ontstaan bij zo’n thematisering van kwetsbaarheid. Hierover moet natuurlijk goed nagedacht worden en ik vermoed dat dit dan vermeden of geminimaliseerd kan worden. Ten slotte zijn niet alle maatschappelijke problemen te herleiden naar kwetsbaarheid. Het groeiende inkomensverschil tussen de top- en middeninkomens is bijvoorbeeld een probleem dat zich niet zo snel in kwetsbaarheidstermen laat vertalen, maar toch een maatschappelijk probleem kan zijn.

In hoeverre kunnen grondrechten worden toegekend aan niet-menselijke subjecten zoals dieren en ecosystemen?  

Paradoxaal gezegd vind ik dat mensenrechten niet beperkt moeten worden tot de mens. Ik beschouw mensenrechten als relationele rechten die ook betrekking kunnen hebben op niet-menselijke subjecten. Waar ik vroeger vraagtekens had bij de toekenning van rechtssubjectiviteit aan een rivier, dier of stuk land, kan ik deze redenatie nu wat beter begrijpen: degenen die in de rechtszaal verschijnen zijn uiteindelijk mensen die een andere relatie voorstaan dan enkel beheersing of dominantie. Als je al het andere enkel als een object van beheersing ziet, dan verstoor je het relationele dat aan het leven en dus ook het mensenleven eigen is. Bovendien gaat het in tegen onze intuïtieve empathie: bij dierenmishandeling, bijvoorbeeld, zien we niet een dierlijk object dat door een menselijk subject wordt bewerkt, maar een wezen van vlees en bloed dat pijn lijdt. Kortom, ik ben er niet voor om een catalogus van rechten op te stellen voor alles wat leeft, maar een bepaalde subjectiviteitstoekenning aan niet-menselijke entiteiten kan wél verdedigd worden binnen mijn theorie.

Je waarschuwt ook voor een al te grote focus op meerderheidsbeslissingen.

Dat klopt. De meeste mensen zullen ‘democratie’ definiëren als een stelsel waarin de meerderheid beslist. Maar als dat alles is, is dat wel een heel bedreigende definitie. Bij meerderheidsbesluiten kunnen bijvoorbeeld de rechten van minderheidsgroepen ontnomen worden. Zo’n enge definitie zorgt bovendien voor een uitholling van vertrouwen en zekerheden in de rechtsstaat. Daarom vind ik dat deze meerderheidsbesluiten altijd moeten worden getoetst aan de normen, regels en procedures van een constitutie die ook minderheden beschermt. Als je kijkt naar de historie van dictaturen in het heden en verleden dan zie je dat deze lang niet altijd met staatsgrepen aan de macht zijn gekomen. Ze kunnen ook ontstaan door verkiezingen waarin machtsposities zijn verworven door partijen en bewegingen die hun meerderheid hebben gebruikt om de oppositie of rechters uit te schakelen. Zie bijvoorbeeld wat er in Hongarije is gebeurd of wat zich nu in Israël afspeelt.

Het publiek kent je vooral vanuit de politiek en rechtswetenschap, maar wat minder als filosoof. Welke rol speelt filosofie in je leven?

Vooral Thomas van Aquino, Emmanuel Levinas en Jürgen Habermas hebben een diepe indruk op mij gemaakt. Ik studeerde van 1968 tot 1972 en Habermas’ Strukturwandel der Öffentlichkeit (in het Nederlands vertaald als “De structuurverandering van het publieke domein”) was toen erg in de mode. In Habermas’ filosofie ben ik tijdens mijn leven veel blijven herkennen. Ik heb daarom ook met veel interesse zijn vorig jaar verschenen Ein neuer Strukturwandel der Öffentlichkeit gelezen. Erg interessant vind ik ook de kritiek die op Habermas is ontstaan. Zo volg ik bijvoorbeeld met veel interesse de grondige kritiek die Chantal Mouffe heeft geuit, maar hoewel deze zeer relevant is leidt deze bij mij nog niet tot de conclusie dat ik Habermas moet afzweren.

En in hoeverre heeft Thomas van Aquino jou beïnvloed?

Tijdens mijn studie keken we eerder naar de verschillende invloeden die het werk van Thomas hebben gevormd dan naar de receptie van zijn werk op latere filosofen. Hierdoor ontdekte ik dat Thomas’ leer minder rigide is dan het later ontwikkelde thomisme. Waar het thomisme, bijvoorbeeld, de neiging had om natuurrecht te beschouwen als een onveranderlijk wetboek dat direct uit de natuur gedestilleerd kan worden, stelde Thomas’ dat uit de natuur enkel fundamentele principes gedestilleerd kunnen worden die erop teruggaan dat in het recht de ander als subject wordt erkend. Dit laatste heeft bij Levinas een geweldige lading gekregen door de ontmoeting met de Ander. Wat mij ook opviel was het respect dat Thomas had voor denkers die niet tot de christelijke traditie behoren. Aristoteles werd bijvoorbeeld door Thomas beschouwd als de filosoof terwijl de moslim Ibn Rushd —die wij vooral kennen als Averroes—voor Thomas de commentator was. En natuurlijk kunnen en moeten we ook bij Thomas voetnoten en kanttekeningen plaatsen, maar net als bij Habermas in meer recente discussies blijft zijn filosofie als baken overeind.

 

Ernst Hirsch Ballin, Waakzaam burgerschap. Vertrouwen in democratie en rechtsstaat herwinnen, Amsterdam: Querido Facto, 2022.

 

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #70. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven