Trots is niet alleen voor arrogante types | Interview met Martha Claeys

Wat is trots precies, en wanneer is deze emotie gepast? Filosoof Martha Claeys promoveerde aan de Universiteit Antwerpen op deze vragen en schreef haar conclusies in het boek Trots. De filosofie van een emotie (Boom, 2023). Niet alleen de knaloranje kaft is opvallend, ook de toepassing van haar analyse op voorbeelden uit de actualiteit maken van het boek een prikkelende leeservaring. Marthe Kerkwijk ging met Claeys in gesprek.

 

Interview met Martha Claeys
Tekst: Marthe Kerkwijk

Je boek gaat over de emotie trots. Hoe kwam je tot dat onderwerp?

De manier waarop ik trots aan het werk zag in de maatschappij en in mezelf vond ik verwarrend. Daarom wilde ik trots verkennen, omdat mijn eigen houding heel ambigu was. Ik wilde eerst met een definitie komen, zoals filosofen doen, en de concepten helder krijgen. Ik verwachtte één emotie aan te treffen, maar hoewel verschillende auteurs over trots schrijven, kwam ik erachter dat zij dat doen vanuit heel verschillende invalshoeken. Bij sommigen ging het over trots zijn op een inspanning, maar bij anderen ging het over identiteitskenmerken, trots op iets wat je toevallig bent.

Je onderscheidt drie vormen van trots. Kun je daar kort iets over vertellen?

Volgens mij is een emotie een waardeoordeel over de wereld. Bijvoorbeeld: als je denkt dat er iets slechts is gebeurd volgens jouw waardensysteem, dan word je kwaad. Aan trots is het oordeel verbonden dat we onszelf op waarde schatten.

Ik onderscheid drie manieren van jezelf op waarde schatten. De eerste is zelfwaardering. Dat gaat over het leveren van een bijzondere prestatie of inspanning, een overwinning behalen over jezelf of iemand anders. De tweede houding benadrukt juist het idee van gelijkheid. Dat noem ik zelfrespect. Die vorm van trots gaat uit van het oordeel dat je niet iets hoeft te doen om respect te krijgen. Het feit dat je mens bent is daarvoor genoeg. De derde vorm van trots gaat over het idee dat je jezelf mag vieren om wie je bent, juist vanwege hoe je verschilt van anderen. Dat idee noem ik zelfliefde. Zelfwaardering, zelfrespect en zelfliefde dus, dat is de driedeling die ik hanteer. Ik denk dat die drie vormen van trots een verschillende morele grammatica hebben, met verschillende voorwaarden en valkuilen.

Die valkuilen zijn interessant. Kenmerkend aan je boek zijn de vele voorbeelden van trots, ook voorbeelden van hoe trots uit de bocht kan vliegen. Zoals Anders Breivik. Wat is daar aan de hand?

Daar is veel aan de hand. Het is een heel extreem en duidelijk voorbeeld van trots gone wrong, waarbij iemand uit trots geweld pleegt. De reden dat ik dit extreme voorbeeld gebruik, is om te laten zien dat de denkfout die hier speelt in veel onschuldigere uitingen van trots ook terugkomt. Breivik gaat uit van het idee dat er een ongelijke behandeling plaatsvindt tegen hem als witte Noor. Hij zegt hetzelfde te willen als wat sommige groepen migranten in Noorwegen krijgen, namelijk bepaalde specifieke rechten en, zoals hij dat noemt, voorkeursbehandelingen. Hij beroept zich dus op gelijkheid, en dus is hier sprake van trots als zelfrespect. In principe een legitieme vorm van trots, maar wat hier misgaat is dat Breivik de ongelijke startpositie tussen beide groepen niet erkent. De witte mens in Noorwegen heeft geen ruimte tekort die hij zou moeten terugclaimen. Door gelijke behandeling te eisen, vraagt hij dus juist om behoud van de superieure positie van witte mensen in Noorwegen, in plaats van het opheffen daarvan. Dat is wat ik beoog aan te tonen met het voorbeeld van Breivik.

Maar er zijn meer inzichten te verkrijgen uit het geval van Breivik. Zo is hij een gediagnosticeerd narcist. Narcisme is een persoonlijkheidsstoornis die soms in verband wordt gebracht met een heel laag zelfbeeld, wat zich kan uiten door juist de omgeving heel erg te willen controleren. Als dit ook voor Breivik geldt, zou je kunnen zeggen dat hij juist een tekort aan trots heeft in de zin van zelfliefde. Nu gaat het er niet om of ik Breivik meer zelfliefde zou toewensen, maar ik denk soms wel dat een gebrek aan zelfliefde ten grondslag ligt aan onze neiging vast te houden aan traditionele hokjes, die ons houvast geven in onze sociale omgeving maar tegelijkertijd tot problemen leiden. Neem het rigide idee van mannelijkheid die druk legt op veel mannen die zichzelf misschien liever anders zouden vormgeven. Zonder zweverig te willen klinken en iedereen op te roepen meer van zichzelf te houden, is er toch een mate van zelfliefde nodig om die rigide hokjes te kunnen overstijgen.

Trots kan dus verkeerd gaan, maar ook broodnodig zijn voor progressieve bewegingen. Je noemt in je boek feministische bewegingen, black pride en gay pride. Welke rol speelt trots in deze bewegingen?

Ik denk dat er heel positieve manifestaties van trots zijn. Zoals trots als zelfrespect, waarbij het recht op een gelijke behandeling leidend is. Dat kan zijn het recht te huwen, in het geval van gay pride, of niet het slachtoffer te zijn van geweld, wat nog disproportioneel vaak gebeurt. Of het recht baas te zijn over het eigen lichaam, in het geval van feminisme. Het gaat om het claimen van ruimte die je tekort komt.

Ook trots als zelfliefde zie je terug in deze protestbewegingen. Bijvoorbeeld bij de gay pride zie je nadrukkelijk die viering van elke vorm van gay-zijn of mens-zijn, en een weigering om je daarvoor te verontschuldigen.

Belangrijk is wel te beseffen dat je dit analytisch onderscheid kunt maken, maar dat in werkelijkheid verschillende vormen van trots door elkaar heen verweven kunnen zitten. Ook met andere emoties trouwens. Er zit bijvoorbeeld veel woede in protestbewegingen die niet altijd precies los te weken is van trots.

Over trots als zelfwaardering hebben we het nog niet gehad. Aan het begin van een lezing vroeg je je publiek na te denken over iets waar ze trots op zijn. Je noemde zelf het voltooien van je boek. Ik dacht meteen aan het feit dat ik een kind op de wereld heb gezet. Maar dat is eigenlijk gek, want in zekere zin heeft dat veel minder agency van mij gevraagd dan het schrijven van een boek. Iedereen met een werkende baarmoeder kan bevallen, terwijl jij lange tijd veel werk hebt moeten verzetten om te promoveren. Toch was ik enorm trots. Hoe zit dat?

Toevallig stelde een andere recent bevallen vrouw mij een soortgelijke vraag. Zij stelde dat zij eerder dankbaarheid voelde dan trots. Omdat een bevalling een soort onvermijdelijkheid heeft, denken we al snel dat trots niet gepast is. Ik snap dat, maar toch is een bevalling ontegenzeggelijk een inspanning. Je hebt toch iets doorstaan. Je kunt ook trots zijn op waar je lichaam toe in staat blijkt.

Als ik mijn lichaam ben, dan kan ik trots zijn op wat mijn lichaam presteert?

Dat lijkt mij wel. Maar ook hier hangt je emotie af van je eigen oordeel over wat je eigen aandeel is in de bevalling. Als je het gevoel hebt dat een bevalling je vooral overkomt, dan zul je misschien eerder dankbaarheid voelen, maar als je het ziet als een inspanning of zelfoverwinning, dan voel je misschien eerder trots.

In mijn boek problematiseer ik het idee van verdienste. Ik denk dat je verdienste nooit helemaal los kunt trekken van geluk, toeval en goede ondersteuning. Een bevalling is daar een goed voorbeeld van, want je bent afhankelijk van goede ondersteuning en natuurlijke processen. Toch heb je echt wel iets gedaan als je een kind op de wereld hebt gezet. Maar ook mijn aandeel in het schrijven van een boek kun je problematiseren: ik heb ouders die mij van jongs af aan stimuleerden om boeken te lezen, een goede opleiding genoten en goede ondersteuning gehad uit mijn omgeving. In die zin kun je nooit helemaal zeggen dat een prestatie helemaal van jou is of helemaal niet van jou. Dat is een risico bij een grote nadruk op trots als zelfwaardering: dat je te veel de nadruk legt op individuele verdienste. Aan de andere kant schuilt er ook gevaar in het te weinig inschatten van je eigen aandeel in je prestaties. Ook dat heeft een sociaal-politieke kant. Er is zoiets als de gender confidence gap: vrouwen zijn eerder geneigd hun aandeel te geringschatten en hun prestaties kleiner te maken dan ze zijn.

Het lijkt me lastig te bepalen, wanneer je trots uit de bocht vliegt. Zijn daar vuistregels voor te formuleren?

Je slaat de spijker op zijn kop door te zeggen dat het complex is. En in zekere zin is dit boek geen zelfhulpboek met een pasklaar antwoord. Maar als je dan aanstuurt op een conclusie kun je zeggen dat de belangrijkste vraag is: beoogt mijn trots meer gelijkheid in de maatschappij te bewerkstelligen, of bevestigt mijn trots een bestaande superioriteitsrelatie? Dat maakt het er niet altijd makkelijker op, maar met deze vraag kun je nagaan waar je je trots voor inzet.

Tot slot: wat heeft je het meest verrast in je eigen onderzoek?

Zoals ik al zei in het begin van ons gesprek was ik bij aanvang ambigu ten aanzien van trots. Mijn familie komt uit West-Vlaanderen. Daar is trots zoiets als arrogantie. Het heeft me dus nogal verbaasd dat het toch een best positief verhaal over trots is geworden.

Ik associeerde trots vooral met machocultuur.

Precies, niet iets heel moois, toch? Maar als ik zou oproepen om trots maar helemaal af te wijzen, dan vrees ik dat juist de groep die wel wat meer trots zou mogen zijn die oproep zou horen en zich dus nóg kleiner zouden maken, terwijl de arrogante macho’s zich er niets van aantrekken. Daarom is het toch een pleidooi voor trots geworden, maar dan wel trots om gelijkwaardigheid te bevorderen.

 

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #70. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven