Dierenleed en onze morele schuld | Recensie Martha Nussbaum

‘5 procent van alle schapen overleden aan blauwtong’ (De Volkskrant, 16 november); ‘NVWA haalt weer honden weg bij beruchte fokker Eersel’ (NOS, 22 september); ‘Terwijl dode dolfijnen aanspoelen, bouwt Oekraïne aan een zaak van ecocide tegen Rusland’ (The New York Times, 17 augustus). Deze greep uit recente nieuwsberichten onderstreept de openingszin van Martha Nussbaums nieuwste boek, Gerechtigheid voor dieren: onze collectieve verantwoordelijkheid: ‘Dieren zitten wereldwijd in de problemen.’ Vanaf de eerste pagina stapt de filosofe in de schrijnende wereld van ongeremd dierenleed. Hoe zorgen we samen voor gerechtigheid?

Door Marah Rose Seremak

Geen enkel niet-menselijk dier ontkomt aan de overheersing van de mens, of het nu op het land, in het water of in de lucht is. Het leed neemt verschillende vormen aan, van opgehokte slachtvarkens en verwaarloosde honden tot schildpadden die stikken in een stuk plastic. Volgens Nussbaum is het mondiale dierenleed onze collectieve schuld en daarmee ook onze collectieve verantwoordelijkheid. Dit pleidooi, opmerkelijk voor een filosofe die zich voornamelijk bezighoudt met de filosofie van de mens, heeft een tragische aanleiding: het verlies van haar dochter Rachel. Rachel was een activistische vrouw met een hart voor dierenrechten. Ze inspireerde Nussbaum om haar filosofie uit te breiden naar dieren. Samen schreven ze vier artikelen, ook opgenomen in dit boek, dat Nussbaum zelf omschrijft als een vorm van rouwverwerking en een daad van liefde.

Grote vragen
Zoals we gewend zijn van Nussbaum, betrekt ze in haar pleidooi een breed scala aan relevante filosofische perspectieven, in dit geval van onder anderen Peter Singer, Jeremy Bentham en Christine Korsgaard. Ook haalt ze Sue Donaldson en Will Kymlicka aan, auteurs van het eerder gerecenseerde Zoöpolis, een politieke theorie van dierenrechten. Nussbaum vangt de essentie van complexe filosofieën in treffende hoofdstukken en schuwt niet weg voor grote vragen als: zijn dierentuinen ethisch toelaatbaar? Welke dieren mogen we als voedsel gebruiken? Hoe kunnen dieren onderdeel worden van een internationaal rechtssysteem?

In de zoektocht naar antwoorden gebruikt Nussbaum haar befaamde capabiliteitsbenadering, dertig jaar geleden ontwikkeld samen met econoom en filosoof Amartya Sen. Deze benadering was bedoeld als tool om na te denken over mensenrechten, maar het werkt tevens verrassend goed voor dieren. De kern is dat strevende wezens de mogelijkheid moeten hebben om hun unieke capaciteiten te ontplooien. Toegepast op dierenrechten kijkt het verder dan een afwezigheid van lijden — het biedt de mogelijkheid om voluit te leven en te floreren. Naast lijden hebben dieren ook waardigheid, sociale vaardigheden en nieuwsgierigheid. Ze kunnen spelen, plannen, vrij bewegen en zijn in staat keuzes te maken. Maar waar ligt de grens? Zijn insecten niet ook strevende wezens? Of een zonnebloem, die naar de zon toe streeft?

Nussbaum gaat diep in op de ingewikkelde kwestie van (de mate van) bewustzijn van verschillende dieren. Ze stelt daarbij vragen als: is pijnervaring hetzelfde als subjectiviteit? Voor Nussbaum ligt subjectiviteit vooral in een betekenisvol streven naar iets in de wereld, niet automatisch vanuit bepaalde verlangens. Daarom krijgen naast onderzoek naar pijnervaring en zelfherkenning bij dieren ook individuele, unieke dieren een plek in haar betoog. Ze noemt ze bij naam en vertelt hun verhalen: Virginia de moederolifant, Hal de zingende walvis en Lupa de liefdevolle hond. Het moet mogelijk zijn om ons als mens voor te stellen hoe de wereld eruitziet vanuit hun perspectief. Taal schiet tekort, maar we moeten blijven proberen. Waar Virginia, Hal en Lupa de kans kregen hun levens te ontplooien en de ruimte hadden om te spelen, zorgen en groeien, krijgen talloze wezens dat niet. De onrechtvaardigheid daarvan is de kern van Nussbaums verhaal.

De kracht van emoties
Nussbaum zou Nussbaum niet zijn als ze het nut van emoties niet zou betrekken in haar verhaal. Ze identificeert kernemoties die ons kunnen aanzetten tot verandering in onze omgang met dieren. Allereerst is er verwondering, een centrale emotie in het herkennen van bewustzijn van de ander. Het is niet de romantische verwondering van de ‘wandelaar boven de nevelen’, waarin de ik-ervaring centraal staat. Het is de verwondering die ons buiten onszelf haalt wanneer we zien dat een ander wezen eigen doelen heeft. De wereld heeft betekenis voor ze en daar zijn we nieuwsgierig naar.

Nieuwsgierigheid opent de weg naar mededogen. Een compassievol persoon is in staat om de ander op te nemen in de eigen interessesfeer (‘circle of concern’) en zich te ontfermen over het streven van de ander. Compassie wordt omgezet in actie als het zien van onrecht naar wezens in de interessesfeer leidt tot woede, ofwel ‘transitional anger’ (in de Nederlandse uitgave twijfelachtig vertaald als ‘overgangswoede’). Het is actiegerichte verontwaardiging, die vraagt om verandering in plaats van vergelding. We zien verwonderd de walvis spelen, maken ons zorgen wanneer haar kindje ziek is, en zijn woest als haar levenloze lichaam aan boord van het vangschip wordt gehesen. Dan zeggen we: ‘Niet meer!’ — aldus Nussbaum, in een opvallend activistische hartenkreet.

All animals are equal, but some animals are more equal than others
Hoever strekt onze verantwoordelijkheid? Hebben alle diersoorten een gelijkwaardig recht op bescherming door (en van) de mens? Nussbaum bespreekt het idee dat diverse machtsverhoudingen tussen dier en mens een verschillende mate van verantwoordelijkheid geven. Ze is het met Donaldson en Kymlicka eens dat sommige soorten zo gedomesticeerd zijn dat ze alleen nog kunnen leven in een asymmetrische relatie. Honden en katten bijvoorbeeld kunnen niet meer terug naar een onafhankelijk leven. Maar, stelt Nussbaum, dat betekent niet dat ze geen volwaardig leven kunnen leiden, samen met mensen. Ook uit ze scherpe kritiek op de vergelijking tussen gedomesticeerde dieren en tot slaafgemaakte mensen: ‘Geen enkel kind van een slaaf is biologisch voorbestemd tot slavernij.’

Over dieren ‘in het wild’ heeft de mens eveneens verantwoordelijkheid, aangezien geen plek nog echt wild en onaangetast is door lucht- of geluidsvervuiling, olie, plastic, voedselschaarste en klimaatverandering. Maar, hoe sterk grijpen we in op plaatsen waar leed niet door mensen wordt veroorzaakt? Moeten we bijvoorbeeld ook prooidieren beschermen tegen roofdieren? Hier slaat Nussbaums gepassioneerde betoog soms door in ongenuanceerde uitspraken. Ze stelt dat opgegeten worden geen essentieel onderdeel is van de unieke levensvorm van prooidieren, dus: ‘Zeggen dat het nou eenmaal het lot van antilopen is om verscheurd te worden, is hetzelfde als zeggen dat het nou eenmaal het lot van vrouwen is om verkracht te worden. Beide uitspraken zijn vreselijk fout en kleineren het lijden van de slachtoffers.’ Zo gebruikt ze in feite een argument van hetzelfde kaliber als de vergelijking tussen slaven en gedomesticeerde dieren, waar ze juist kritisch over was. Enfin, uitspraken zoals deze vallen op omdat ze veruit de meeste punten degelijk onderbouwt.

Samen kan het
In het afsluitende hoofdstuk komt Nussbaums juridische achtergrond sterk naar voren. Ze is kritisch over de huidige (inter)nationale wetgeving omtrent dierenrechten. EU-wetgeving beschermt bijvoorbeeld boerderijdieren veel beter dan de federale wetgeving in de VS, die in de greep is van de industrie. Intensieve veehouderij is uitgesloten van alle beschermingswetten en zogenoemde ‘ag-gag’ wetten criminaliseren klokkenluiders die dierenmishandeling in de bio-industrie openbaar maken. Het is sowieso problematisch om wetgeving over dieren tot een land te beperken. Dieren zijn bewoners van verschillende regio’s en ecosystemen. Ze zwerven over grenzen, vooral via de zee en de lucht. Om hun welzijn effectief aan te pakken moet elke inspanning voor gerechtigheid internationaal zijn.

In de conclusie geeft Nussbaum ons een lijst met succesvolle politieke ontwikkelingen, om te laten zien hoeveel er mogelijk is als we onze collectieve verantwoordelijkheid durven te nemen. In haar geheel vormt Gerechtigheid voor Dieren een krachtig pleidooi om samen ons bewustzijn van onrechtvaardigheid uit te breiden naar niet-menselijke dieren. Ik vond het een hoopgevend boek, regelmatig ontroerend, en raad het aan iedereen aan met een interesse in het welzijn van onze mededieren, vooral aan de lezer die af en toe de hoop ver moet zoeken. Een achtergrond in filosofie is niet nodig: Nussbaum hanteert een heldere en toegankelijke taal, waarbij ze diepgang combineert met een eerlijke blik op de behandelde theorieën. Af en toe vergeet ze in haar passie de nuance, maar door de inclusie van diverse standpunten blijft het toch een verhaal met de potentie om te resoneren bij een breed publiek. Haar woede is ook niet zo gek als je bedenkt dat haar verhaal gestuwd wordt door een rouwproces — zowel om haar dochter als om het voortdurende verlies van diverse, wonderlijke levensvormen, namelijk de dieren met wie we deze planeet delen.

 

Martha Nussbaum, Gerechtigheid voor dieren. Onze collectieve verantwoordelijkheid, vertaald door Rogier van Kappel en Huub Stegeman, Amsterdam/Antwerpen: Het Getij/Querido Facto 2023

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #72. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven