Tekst: Sandra Kooke
‘Ontspannen! Speel dit eens alsof je een dood lichaam hebt.’
Hoorde ik dat goed? Ja, Jan Wijn gaf zijn leerling echt de opdracht dat stukje Schumann te spelen als een dode.
Het was mijn eerste kennismaking met Wijn, in de zomer van 2018. We zouden elkaar spreken over mijn plan voor een boek over hem, maar zijn les was nog niet afgelopen. Kom maar even binnen, wenkte hij me op de zevende verdieping van het Conservatorium van Amsterdam. Buiten lonkte het uitzicht over Amsterdam, maar ik werd vanaf de eerste seconde opgeslokt door deze les.
Wijn, dan vierentachtig jaar oud, gekleed in spijkerbroek en blauw overhemd, sprong energiek heen en weer tussen zitten en staan, een rode kleur in het gezicht, zijn haar lichtjes in de war. Hij drukte met zijn hand de schouder van de leerling naar beneden. En ja, de pianoklank veranderde meteen, werd voller en dieper. Maar die vlugge passage mocht daar niet te loom van worden. Hij deed het even voor, aan de bovenkant van het klavier. Een heldere, goed verstaanbare aanslag.
Ik ging naar Wijn toe omdat hij al bijna zestig jaar vrijwel alle Nederlandse pianisten van naam en faam opleidt. Honderden jonge mensen werden door hem gekneed tot zij een zelfstandige loopbaan konden hebben, van 1962 tot 1968 aan het Brabants Conservatorium in Tilburg, daarna aan het Conservatorium van Amsterdam. Ronald Brautigam, Wibi Soerjadi, Leo van Doeselaar, Wyneke Jordans, Ivo Janssen, Paolo Giacometti, Frank van de Laar, Frank Peters, Bart van de Roer, Marietta Petkova, Nino Gvetadze, Hannes Minnaar, Thomas Beijer, Caspar Vos, Lestari Scholtes, Mengjie Han, Lucas en Arthur Jussen, Yang Yang Cai, de lijst is onuitputtelijk en van uitzonderlijk hoog niveau. Allemaal mensen die solo of in kamermuziek op de podia zijn te horen. In 2020, als hij zesentachtig jaar is, stopt hij met lesgeven aan het conservatorium. Dan komt er een einde aan het tijdperk Wijn.
Zoals zoveel mensen luister ik met grote bewondering naar pianisten, die hun hart uit kunnen storten in muziek en ons daarmee zoveel troost en geluk schenken. In de grote zaal van het Concertgebouw, maar nog liever in kleine zaaltjes en kerkjes, ergens in het land. De inspiratie die ik daar opdoe, probeer ik thuis aan de piano weer op te roepen. Maar al doe ik nog zo mijn best, ik blijf mijlenver verwijderd van het gemak, het overzicht en de diepgang die ‘echte’ pianisten kunnen laten horen. Dat is overigens helemaal niet erg, ik studeer met veel plezier.
Het zorgt er wel voor dat ik altijd al nieuwsgierig ben geweest naar het geheim van werkelijk goed pianospelen. Wat je moet kunnen om een professioneel pianist te zijn is bijna niet te bevatten: je moet heel snel muziek in kunnen studeren en dat vervolgens onder de druk van honderden ogen en oren foutloos én bezield kunnen spelen. Terwijl blazers en strijkers zich concentreren op die ene lijn die ze zo mooi mogelijk moeten spelen, draaien bij pianisten de hersencellen overuren om verschillende muzikale stemmen en een begeleiding in de juiste verhouding over te brengen. De concurrentie onder pianisten is moordend en de critici weten het altijd beter.
De invloed van een pianoleraar op het niveau dat uiteindelijk wordt gehaald is groot, al was het maar omdat leerlingen op een zeer bevattelijke leeftijd het misschien wel belangrijkste in hun leven met die ene persoon delen: muziek en hoe ze zich daarin kunnen uiten. Je zou het kunnen vergelijken met een voetbaltalent en zijn trainer. Maar op muziekgebied gaat het een stap verder. Om te beginnen omdat het een een-op-eenrelatie is. Maar ook omdat muziek, in tegenstelling tot voetbal, uit je innerlijk komt. Je drukt erin uit wat je zelf bent en denkt en voelt. Een goede leraar stimuleert de groei van het talent en kan zo iemand artistiek doen bloeien. Een minder goede match kan leiden tot slechte gewoonten, slechte smaak en een verkeerd zelfbeeld.
Als iemand weet hoe je meesterpianisten opleidt, is het Jan Wijn, zou je zeggen. Kijk maar naar zijn staat van dienst. Nu hij op zijn zesentachtigste gaat stoppen aan het conservatorium, is dit het moment om hem ernaar te vragen.
Maar er was een probleem. Wijn weifelde. ‘Ik ben geen pedagoog,’ zei hij toen ik hem benaderde, ‘ik ben gewoon een pianoleraar.’ Voor mij was dat het bewijs dat ik de juiste persoon te pakken had. Iemand die zichzelf kan relativeren, beseft dat het raadsel van de muziek groter is dan hij kan bevatten. Die heeft niet gevonden, maar is nog aan het zoeken. Wie al zesentachtig jaar zoekt en nog niet is opgehouden met zich te verwonderen is mijn ideale gesprekspartner!
Daar komt bij dat Wijn zelf een groot pianotalent was. Hij brak al op jonge leeftijd door en gold in de jaren zestig en zeventig als een van de vier grote Nederlandse pianisten, naast Cor Groot, Theo Bruins en Daniël Wayenberg. Zijn vertolking van de Sonate in b klein van Liszt werd zeer bewonderd, voor Ravel, Albéniz en Franck moest je bij hem zijn. Opnames uit die tijd laten horen dat hij een indrukwekkende pianist was met virtuoos en sprankelend spel.
Maar in 1976 sloeg het noodlot toe: hij kreeg focale dystonie, een probleem in de hersenen waardoor zijn rechterringvinger niet goed meer te besturen was. Het betekende het einde van zijn carrière. Hij verlegde zijn werk toen naar het lesgeven en vond daar opnieuw een levensvervulling in.
Ik ging aan de slag. Urenlange gesprekken met Wijn volgden. Ontzettend gezellige, vaak hilarische gesprekken, een enkele keer met een mild melancholieke ondertoon. Ik woonde lessen en masterclasses bij en sprak met heel veel leerlingen en andere omstanders in zijn leven. Elke keer ging ik vrolijk naar huis, want iedereen, zonder uitzondering, haalde met een grote glimlach op het gezicht herinneringen op aan deze leraar. Zelfs al waren er meningsverschillen, wrijvingen en botsingen geweest. Van jong tot oud sprak men over Jan, niet over Wijn. Ik heb dat opgevat als een teken van genegenheid, niet als een gebrek aan respect.
Wat kenmerkt nu zijn aanpak? Eerlijkheid is zijn handelsmerk. Er worden volgens hem heel wat leugens verkocht in de muziek. Pianisten met een te groot ego plaatsen zichzelf tussen de muziek en het publiek. Of ze wenden allerlei gevoelens voor, die gekunsteld en overdreven zijn. Overacting en schmieren, daar kan Wijn niet tegen.
Er moet wel met veel verbeeldingskracht worden gespeeld. Wijn heeft dat in overvloed. Spelen als een dood lichaam is maar een van de vele originele aanwijzingen die ik de afgelopen tijd heb gehoord. Speel als een Napoleon te paard, met handen als slappe pannenkoeken, als een arrogante dame, in een kamelentempo: iedere leerling maakt kennis met het creatieve, speelse brein van Wijn. Met zijn fantasie en taalgevoel voedt hij de verbeeldingskracht van zijn leerlingen en zorgt hij ervoor dat zijn aanwijzingen lang blijven hangen.
Plezier in spelen staat bij hem voorop. Natuurlijk moet je hard werken om een goed pianist te worden, maar om de top te bereiken hoef je niet te lijden. Integendeel, de belangrijkste stimulans voor leerlingen is hun liefde voor de muziek. Die moeten ze ondanks het harde werken kunnen behouden.
Ook fysiek moet pianospelen lekker zijn. Het moet natuurlijk en ontspannen aanvoelen. En nooit de leerlingen naar beneden halen, want zonder gevoel van eigenwaarde zijn ze nergens als ze het podium op moeten.
En soms denkt hij dat hij zo min mogelijk aan een talent moet sleutelen: een beetje water en een beetje mest en dan groeit het wel. Ontpellen, heeft hij het weleens genoemd: belemmeringen wegnemen, zodat het talent tot volle bloei kan komen.
Die bescheiden opstelling geeft leerlingen de kans zich te ontwikkelen op hun eigen manier. Hij schept de belangrijke voorwaarden om hun eigenheid te ontdekken. Dat leidt ertoe dat iedere leerling van Wijn verschillend is en geen van hen een epigoon van de leraar.
En dat is precies waarom Wijn zo’n bijzondere, goede leraar is, vinden velen. Zoals Paolo Giacometti, nu zelf professor aan de Robert Schumann Hochschule in Düsseldorf, het stelt: ‘Hij is ontzettend genereus. Je wordt niet gekneed tot een bepaald soort pianist, maar hij bevrijdt je van hindernissen, zodat het pianospel een middel wordt om jezelf te uiten. Om die reden is hij een van de grootste leraren ter wereld.’
‘He wants us to become us’, ‘hij wil dat we onszelf worden’, vat zijn Ecuadoriaanse leerling Aarón Ormaza het eenvoudig samen.
Dat neemt niet weg dat leerlingen van Wijn allemaal een bijzondere basiskwaliteit hebben. Je herkent ze aan verzorgd spel, dat goed gestructureerd en coherent is en waar muzikaal begrip in doorklinkt. Wat ze met die basis doen, is vervolgens aan hen. Meestal is hij blij en trots op zijn oud-leerlingen; bij een enkeling is het na het conservatorium volgens hem de verkeerde kant op gegaan.
Die leerlingen hebben allen hun eigen ervaring met Wijn. De een vond hem te streng en te sturend, de ander miste aanwijzingen of leiding, de een haalde zelfvertrouwen uit de lessen van Wijn, de ander probeerde eronderuit te komen. Hun herinneringen zeggen veel over Wijn, maar ook over henzelf, over hun weg naar het podium. Ik heb er daarom voor gekozen een aantal van hen in dit boek ruim aan het woord te laten in interviews. Tezamen geven ze een caleidoscopisch beeld van de leraar die ze hebben gehad.
Waarom gaat iemand tot zijn zesentachtigste door met lesgeven aan een conservatorium? Omdat hij het niet kan laten. Wijn geniet met volle teugen van muziek en pianospelen, wil zijn kennis van het grote repertoire en zijn ideeën over hoe je dat moet spelen nog steeds graag overbrengen. En hij geniet enorm van die jonge mensen, sommigen zestig jaar jonger dan hij, die met hem de wereld van de muziek ontdekken.
Met Jan Wijn over muziek praten is als het aanboren van een onuitputtelijke bron. Wat weet deze man veel van muziek! En wat houdt hij er veel van! Hij kent vrijwel alle pianomuziek, van Bach tot Messiaen, en overal heeft hij iets zinnigs of iets eigenwijs over te zeggen. Bovendien blijft hij zich verwonderen over de kracht van muziek, die gevoelens van verdriet maar zeker ook van geluk en van de grootsheid van de mens kan uitdrukken.
Vele uren hebben we bij hem thuis in Soest bij zijn gastvrije vrouw Claartje en in het conservatorium in Amsterdam gepraat. Die gesprekken hebben me veel geleerd over hoe je je tot muziek kunt verhouden. Vooral leerde ik dat je, als je echt van muziek houdt, nooit raakt uitgedacht over muziek, dat je nooit moet denken het definitieve oordeel te hebben, dat er nog elke dag nieuwe dingen in muziek te ontdekken zijn. En wat een feest dat is.
Met zijn leerlingen legde Wijn een fundament, dat zich over vele generaties uitstrekt, in de Nederlandse pianowereld. Sommigen van zijn leerlingen bevolken de concertpodia en beïnvloeden zo jonge pianistjes, anderen geven les in zijn voetsporen – aan vooropleidingen, conservatoria, muziekscholen en individuele praktijken – en geven zo zijn inzichten door aan volgende generaties. Die voedingsbodem, die per leerling bestaat uit dat beetje mest en water, is uitgegroeid tot een vruchtbare humuslaag waarop het Nederlandse muziekleven groeit en bloeit.
Misschien is het wel karakteristiek voor Nederland dat aan de top van de Nederlandse pianoschool geen eerbiedwaardige, dwingende autoriteit staat, maar een zesentachtigjarige springerige, jongensachtige, bescheiden en eigenwijze man in spijkerbroek.
Verder lezen? Bestel dan Speel! De lessen van Jan Wijn van Sandra Kooke op isvw.nl.