Gude beantwoordt vragen van kinderen

René Gude, filosoof en directeur Internationale School voor Wijsbegeerte wordt geïnterviewd door Suzanne Rethans. Hij geeft antwoord op vragen die kinderen stellen.

Wat gebeurt er als je doodgaat?

Filosoof René: We verdwijnen. Het leven na de dood is de herinnering die je achterlaat bij de mensen waar je je hele leven mee bent opgetrokken. Als je ervoor zorgt dat het leuk was dat je er was, zullen je familie en vrienden zich ook leuke dingen herinneren. Als je een beetje een bekende Nederlander wordt, zullen heel veel mensen zich je herinneren, dat is natuurlijk helemaal leuk, al is het al heel mooi als familie en vrienden dat doen.

Dan is het toch of je nog een beetje bestaat. Als jouw kinderen na je dood denken: papa zou nu dit zeggen, dan doe je zelfs nog een beetje mee.

Wat maakt mij mij?

Filosoof René: Zodra je je afvraagt ‘Wat zou iemand van mij denken?’, weet je dat je iets bent. Ik weet dat ik ‘mij’ ben als ik geleerd heb met andermans ogen naar mezelf te kijken. Als heel jong kind kun je dat nog niet en de meeste dieren kunnen het ook niet. En dat is ontzettend belangrijk voor de rest van je leven, want zo kun je ook leren bedenken wat je wilt zijn.

Nadenken over jezelf heeft veel te maken met kunnen praten. Zodra je als kind ‘ik’ leert zeggen, gaat het hard. Baby’s van chimpansees en mensenbaby’s kun je heel goed samen op laten groeien. De biologe Jane Goodall deed dat, zij leefde bij de apen en liet haar kinderen opgroeien met de apen. In het begin gaat de chimpansee harder, hij kan al snel van tak tot tak springen en klimmen als de beste, maar zodra mensenkinderen gaan praten, maken ze een enorme spurt. Dan kunnen ze zeggen wat ze nodig hebben. Om te gaan praten heb je andere mensen nodig. Als je helemaal alleen zou zijn op de wereld, zou je niet gaan praten. Waarom zou je? Zelfbewustzijn loopt via anderen. Je hoort van je moeder dat je stout bent, of lief en je vraagt je af: wat zou ze daar nou mee bedoelen? Ben ik nu stout en als ik nou mijn kamer opruim, ben ik dan weer lief? We leven met anderen, we willen dat andere mensen ons aardig vinden. Je kunt niet gelukkig worden zonder andere mensen.

Als je eenmaal zelfbewustzijn hebt, dan wordt het spannend. Want ga je nu altijd volgens de regels van de club leven en precies hetzelfde doen als iedereen? Dat is een beetje saai. Dan ben je niet echt een leuk vriendje, dan ben je eigenlijk niet een heel leuk kind. Omdat je dan niet uniek bent. Een clubje, een familie, een schoolklas is pas leuk als er veel verschillende types inzitten. Dus mag je best een beetje eigenwijs zijn en je eigen zin doen. Je moet een beetje stout zijn, anders ben je niet leuk. En je moet ook niet te stout zijn, dat is ook niet leuk. Dat is het moeilijke van het leven, want je zult een balans moeten vinden in je eigen dingen doen en toch aardig gevonden worden. Het is het verschil tussen wat jij wilt op een bepaald moment en wat verstandig is. Je moet vaak eerst nadenken of wat je wilt ook kan. Dat is wat je moet leren. Er is een oude wijze Chinees, Confucius, en hij zei dat hij pas op zijn zeventigste echt het gevoel had dat hij zijn hart direct kon volgen. Dus je zult er nog wel even mee worstelen.

 

Loopt er nog iemand rond als ik?

Filosoof René: Nee. Zelfs als iemand lichamelijk hetzelfde is, zal hij toch zijn hele leven op een andere plaats zijn, hij zal andere mensen tegenkomen, op een andere school zitten, een ander huisdier hebben en andere boeken lezen. Kortom; hij maakt andere dingen mee en doet andere ervaringen op. En daarom zal hij nooit hetzelfde zijn als jij. Zelfs als je de helft bent van een eeneiige tweeling, zal jouw broer of zus niet hetzelfde meemaken als jij en daardoor echt een ander persoon zijn. Je karakter speelt ook een rol, dat bepaalt in grote mate waar je op ingaat. Waar hou je van? Ben je altijd aan het sporten, dan groei je op tot een heel ander persoon dan iemand die altijd met zijn neus in de boeken zit.

 

Wie denkt er in mij?

Filosoof René: Denk je al als je nog in de buik zit? Kun je denken zonder taal? Ja, ik denk dat je kunt denken zonder taal. Als je je een beeld vormt van iets, een fantasie. Een baby kan nog niet praten, maar hij voelt of hij het koud heeft, of honger heeft, en daar reageert hij sterk op. Hij zet het op een brullen. Door je zintuigen heb je een indruk van je omgeving. Zo begint het denken. Later komt daar meer bij. In het begin kun je bijvoorbeeld nog niet kijken, maar na een maand of wat wel. Eerst een beetje wazig, dan zie je allemaal hoofden. Later zie je het verschil tussen papa en mama. En de buurvrouw van drie straten verderop. Zo leer je steeds meer kennen en over meer dingen nadenken. Aapjes denken alleen aan een banaan als hij hem voor zich ziet liggen. Een aap ziet een banaan en eet hem op. Maar mensen kunnen denken aan een banaan die heel ergens anders ligt. Jij hebt trek in een banaan en mama zegt: pak maar uit de keuken. Alleen al dat woordje banaan en dat anderen dan weten wat je bedoelt, geeft enorme mogelijkheden. Aapjes denken alleen in beelden, wij kunnen ook met woorden denken.

Dus ja, je kunt altijd al denken, maar je wordt er wel steeds beter in. Zeker als je ook nog een beetje eigenwijs bent en creatief en je denkt opeens zomaar wat, dan kun je ver komen. Het is wel een prettig idee dat je ergens langzaam beter in wordt. Hoe meer kennis je hebt, hoe beter het gaat. Dat is wat filosofie betekent: plezier in kennis.

 

Waar was ik toen ik nog niet geboren was?

Filosoof René: Nog nergens. Je begint op het moment dat twee ouders ofwel op het idee komen of niet opletten, een begin te maken met jouw bestaan. En dan beginnen ze aan je te denken. Ze denken eraan hoe leuk het zal zijn als je er bent en aan een box die gekocht moet worden en aan de kleur van de babykamer. Daarvoor bestond je niet, maar ineens wel. En vanaf dat moment ben je belangrijk. Je wordt geboren, je gaat naar school, op clubjes en later ga je werken en nog later naar het bejaardentehuis. Zelfs als je doodgaat, en andere mensen denken aan jou, dan ben je er nog steeds. Niet in de hemel, maar nog steeds op aarde, in andere mensen. Die denken aan de grapjes die je altijd maakte, of aan bepaalde dingen die je zei, en soms kunnen ze je ook voelen. Bijvoorbeeld zoals je samen tegen elkaar aan op het bed zat, of in het park. Zulke herinneringen kun je koesteren. Je hoopt zo te leven dat als je doodgaat andere mensen de herinnering aan jou koesteren.

 

Dieren

Wat is het verschil tussen mensen en dieren?

Dat wij andere dingen goed kunnen. Dieren kunnen sommige dingen beter dan mensen, zoals ruiken (een hond) of kijken (een adelaar). En mensen kunnen andere dingen weer beter dan dieren. Dieren kunnen gereedschappen gebruiken, bijvoorbeeld een stok pakken om vruchten uit de boom te halen. Maar mensen kunnen gereedschappen maken om gereedschappen mee te maken. Zonder naald en draad kun je geen goede warme kleren maken, met mouwen, capuchons en knoopsgaten. Dat betekent dat er geen eskimo’s zouden zijn als er niemand op het idee was gekomen om zo’n klein puntig dingetje met een gaatje erin te verzinnen. Fantastisch. Maar ook lastig, want nou kunnen we zo goed met onze gereedschappen auto’s, boten en vliegtuigen maken dat de natuur er helemaal van verandert. Misschien is het straks zo warm dat je op Groenland kunt zonnebaden en er helemaal geen noordpool meer is. En wat is een Eskimo nou zonder iglo?

Maar het grootste verschil met dieren is wat wij allemaal met taal kunnen doen. Dieren hebben ook wel taal, zoals bijen en dolfijnen, maar bij ons is taal echt uit de hand gelopen. We praten de hele dag, met of zonder telefoontjes, en we kunnen wat we zeggen nog opschrijven ook. Je kunt dieren een beetje taal leren. Je kunt een hond commando’s leren zoals ‘zit!’, ‘lig!’ of ‘geef een pootje!’ Maar je kunt een hond geen boek leren lezen of het nieuws op de radio laten navertellen. Ik kan tegen jullie zeggen: ‘Ik heb hier een glazen schaal met winegums.’ Jullie begrijpen meteen wat ik bedoel, maar als je nu om je heen kijkt zie je geen schaal winegums. Daarvoor moeten jullie eerst zeggen: ‘Hier met dat ding.’ En dan kom ik natuurlijk meteen. Moet je voorstellen. Iets begint met een paar woordjes, gewoon geluiden in je oor, en even later zit je te smikkelen. Dat is de macht van taal. Fantastisch, wij kunnen praten over dingen die er nog niet zijn (verbeelding), dingen die nooit zullen bestaan (fantasie) en dingen die vroeger gebeurd zijn (geheugen). Maar het is ook lastig, want nu kunnen we ineens ook liegen of elkaar verkeerd begrijpen. Misschien heb ik helemaal geen schaal met winegums, dat zou flauw zijn, of ik dacht dat het winegums waren, maar het zijn zuurtjes en daar hou jij niet van. Dan loopt het allemaal mis door verkeerd gebruik van taal en misverstanden. Daarom zitten filosofen altijd zo over waarheid te zeuren, omdat ze niet willen dat het misloopt. Filosofen zijn bijzonder aardige mensen. Als je geen onzin wilt uitkramen, dan moet je altijd drie dingen controleren: 1. passen de woorden die ik gebruik bij de dingen waar ik over praat? (correspondentie), 2. passen de woorden die ik gebruik bij elkaar of kluts ik allerlei woorden zomaar door elkaar? (coherentie) en 3. zijn we het eens over de woorden en de dingen of vind ik het alleen maar? (consensus). Klinkt ingewikkeld, maar oefen er maar eens mee. Het helpt enorm.

 

Zijn mensen dieren?

Filosoof René: Ja, we hebben zelfs nog kieuwen. Oorspronkelijk waren wij waterdieren die zich ontwikkeld hebben uit de zee. Die kieuwen zijn een overblijfsel uit een oud verleden. In de embryofase, dus als je net in je moeders buik zit, zie je ze nog goed, maar meestal ontwikkelen ze zich daarna niet meer. Bij sommige kinderen wel en dan moeten ze geopereerd worden. Zoals je je amandelen laat knippen.

 

Welk dier lijkt het meest op de mens?

Filosoof René: Apen lijken het meest op de mens. De bonobo het allermeest.

 

Hebben dieren een ziel?

Jazeker, ik zou zeggen van wel. De ziel is de naam voor allerlei dingen die bij het lichaam horen, maar die toch iets anders lijken te zijn. Bijvoorbeeld: een lichaam kun je omduwen, maar een gedachte niet. Een stomp op je schouder doet pijn op je schouder, maar het woord ‘rotzak’ doet pijn in je ziel. Dieren hebben dat ook. Een hond kan zijn poot breken, typisch lichamelijk, of hij kan ‘zielig’ zitten te janken als hij alleen thuis is. Ik denk dat hij verdrietig is en dat is toch iets anders dan kiespijn. Tweelinghondjes met hetzelfde lichaam hebben toch vaak verschillende karakters. Bij mensen is het nog duidelijker. Jij kunt een trap tegen een bal geven (lichaam) of je kunt een plan maken om morgen te gaan voetballen (ziel). Je hoofd neemt plaats in (lichaam), maar hoeveel plaats neemt een gedachte in? Of een plan? Hoeveel weegt een vraag? Waar zit verdriet? Hoe sterk is jouw gevoelige snaar? Heb jij een kort lontje?

Volgens Aristoteles is een ziel hebben, hetzelfde als levend zijn. Een dood lichaam neemt precies evenveel plaats in als een dood lichaam. Maar het beweegt niet meer, heeft geen pijn, denkt niet na, maakt geen plannen en sputtert niet tegen. De ziel is het verschil tussen een levend lijf en een door lichaam. Het rare woord ‘psyche’ betekent ‘ziel’ in het grieks, denk maar aan ons woord psycholoog dat zielendokter betekent. ‘Psychès’ betekent ‘een ziel hebben’ en tegelijk ook levend zijn. ‘Apsychès betekent dood.

 

Bestaan spoken en monsters?

Filosoof René: Stel: je zit alleen op je kamer en je denkt aan je moeder die beneden is. Je denkt bijvoorbeeld aan hoe ze eruit ziet, hoe het voelt als ze je vastpakt en of ze een rok of een broek aanheeft. Dat heet verbeeldingskracht. Mama is er dus niet, maar je ziet haar toch.

Met diezelfde verbeeldingskracht kun je ook denken aan verschrikkelijke dingen, bijvoorbeeld doordat je iets vervelends hebt meegemaakt op school of aan reuzenspinnen met een enorme leeuwenbek. Zo kun je zelf een spook of een monster bedenken. Je verbeeld je dat al die nare dingen samen een monster zijn. Maar dat monster bestaat alleen in je verbeelding. Dat betekent niet dat het onzin is, want je kunt er echt bang van worden. Je kunt altijd aan papa of mama vragen of dat monster echt bestaat. Dan zeggen ze van niet. Of ze helpen je het monster weg te sturen. Als ze echt goeie ouders zijn dan proberen ze erachter te komen wat er gebeurd is, en waar je echt bang voor bent.

 

Bestaat God?

Filosoof René: God komt op dezelfde manier tot stand als spoken en monsters: met verbeeldingskracht. Alleen ontstaan spoken en monsters uit angst, god ontstaat uit idealen. Als je een idee hebt over wat goed is en mooi en je wil heel graag dat de wereld er zo uitziet, dan maak je daar een beeld van. En dat beeld kan god zijn. En dat is mooi, want daar kun je dan ook echt naar gaan leven. Een mooi, krachtig beeld van wat goed is kan dienen als een leidraad, als een kompas. En als je je daarnaar gaat gedragen, wordt het werkelijkheid. Dan werkt het, letterlijk.

 

Is er maar één God?

Filosoof René: Dat is maar net hoe je het bekijkt. Als je ervan uitgaat dat wij eigenlijk onze eigen god maken, zijn er misschien wel net zoveel goden als mensen. Aan de andere kant: zouden we uiteindelijk niet allemaal hetzelfde goed vinden? Iedereen wil vrede, iedereen wil welvaart, iedereen wil dat we het samen goed hebben. Zo kun je tot een krachtig gemeenschappelijk godsbeeld komen. En als je het zo bekijkt, kun je ook heel makkelijk een brug slaan tussen de verschillende geloven. De islam, het christendom, het jodendom, ze willen allemaal hetzelfde. Ze willen het alleen op een andere manier.

Waarom is er dan zoveel ruzie tussen gelovigen?

Omdat sommige mensen haast krijgen en omdat mensen hun eigen manier de beste vinden. Ze denken: wij hebben een sterke god, die werkt goed bij onze club mensen. We willen dat iedereen het goed krijgt in de wereld! En dan hebben ze geen zin om andere mensen langzaam te overtuigen, nee, ze pakken een pistool en geven de mensen een keus: of je doet het nu op mijn manier, of je moet wegwezen. Zo ontstaat ruzie vaak. Stel het is woensdagmiddag en je bent vrij. Je hebt met je vriendje afgesproken om te gaan spelen. Alleen wil jij achter de computer en hij wil voetballen. Dan krijg je ruzie en gaat hij naar huis en zit je je de hele middag te vervelen. Dat was niet de bedoeling. De bedoeling was dat je samen een leuke middag zou hebben. Zonde hoor, je had misschien samen moeten gaan zwemmen. Daarom is het belangrijk, en dat geldt ook voor grote wereldleiders, om je te herinneren dat het uiteindelijke doel altijd hetzelfde is.

 

Aristoteles: “Als we kibbelen gaat het nooit over de doelen, maar altijd over de middelen.”

 

Wat is het verschil tussen God en Jezus?

Filosoof René: God, het idee van wat goed is voor alle mensen, is onzichtbaar. Het is een beetje abstract, ongrijpbaar. Iemand die precies weet wat God wil, maar die wel tussen ons in heeft geleefd, kan een echt voorbeeld voor ons zijn. Dan heeft goeddoen een gezicht en kun je het makkelijker navolgen. In alle grote religies is dat het geval. Het jodendom heeft de profeet Mozes, die de belichaming is van het verbond tussen mensen en god, Ibrahim. Het christendom heeft Jezus Christus, de zoon van god. De islam heeft de profeet Mohammed, die bemiddelt tussen Allah en de mensen.

 

Hoe is de aarde ontstaan?

Filosoof René: Dat weten we nooit precies, omdat we er niet bij waren. ‘Weten’ heeft te maken met ‘meemaken’. Door ervaring weet je wat er gebeurt. Welnu, we zijn te laat om het ontstaan van de wereld mee te maken. We kunnen alleen zo goed mogelijk uitpuzzelen hoe het gegaan is. We kunnen met grote telescopen de ruimte inkijken, naar de lichtstralen van sterren die je met het blote oog niet kunt zien en via schotels kunnen we radiogolven opvangen van dingen die heel ver weg gebeurt zijn. Daar kun je gek genoeg heel veel van leren over vroeger. Die lichtstralen en radiogolven zijn heel lang onderweg. Soms duurt het miljoenen jaren voor ze bij ons aankomen. Het kan gebeuren dat zo’n ster al is ‘uitgegaan’ terwijl het licht nog onderweg was. Dus zien wij eigenlijk nu pas wat heel lang geleden gebeurde. Zo kunnen we nog iets ‘meemaken’ wat heel lang geleden gebeurd is. Op die manier zijn wetenschappers op het idee van de oerknal gekomen, een enorme ontploffing waarbij alle sterren en planeten zijn ontstaan. Er zijn vroeger wel andere ideeën geweest in wetenschap en filosofie, maar nu wachten filosofen rustig tot wetenschappers verder zijn met hun grote telescopen. En zodra de wetenschappers hebben bewezen dat er inderdaad een oerknal is geweest, komt er vast een nieuwsgierige filosoof die vraagt: Wat is er ontploft bij de oerknal en waar kwam dat vandaan?

 

Wat is tijd?

Filosoof René: Tijd is gek spul. Augustinus zei: het lijkt heel eenvoudig, maar dan ga je even nadenken en je snapt er niets meer van. Tijd betekent bijvoorbeeld dat je kunt zeggen dat de Slag bij Nieuwpoort eerder was dan de Slag bij Waterloo. Verschillende dingen gebeuren dus na elkaar ‘in de tijd’. Maar je kunt ook zeggen dat mensen altijd blijven oorlogvoeren. Dingen blijven dus ook gelijk ‘in de tijd’. Augustinus werd duizelig van deze kwestie: alles gebeurt in de tijd, maar waar is die tijd zelf van gemaakt? Ze hebben zich nog 1500 jaar suf gezocht naar De Tijd. Immanuel Kant bedacht een pragmatische uitweg uit het probleem: Zoek niet naar één tijd waarin alles gebeurt, maar zie tijd als een veranderbaar opbergsysteem dat we zelf iedere keer aanpassen om onze indrukken op te bergen. Tijd is een indeling die wij zelf maken. Wij kunnen de tijd zichtbaar maken als je een klok aan de muur hangt en afspreekt dat een dag 24 uur duurt, een uur 60 minuten en een minuut 60 seconden. Dan kun je heel precies afspraken maken. Maar de wereld trekt zich geen bal van aan van onze precieze ordeningen. Tijd kan voor je gevoel heel langzaam gaan, bijvoorbeeld als je bij de tandarts bent. Maar tijd ook voorbij vliegen als je met cola en chips TV kijkt. Voor je het weet moet je alweer naar bed. Natuurlijk geldt ook hier weer: we moeten samen een tijd afspreken die voor ons allemaal werkt. Als iedereen zijn eigen tijd uitvindt, kun je het net zo goed niet doen.

 

Kun je in de toekomst reizen?

Filosoof René: Ja. Door te wachten.

En kun je naar het verleden reizen?

Een beetje. Dat heet herinnering. Je kunt je alleen maar iets herinneren dat je hebt meegemaakt, bijvoorbeeld de zomervakantie, of die keer dat je een hut hebt gebouwd. Of je oma die nu dood is. Het begin van de wereld kun je je niet herinneren, toen was je er niet. Toen waren er sowieso nog geen mensen. Niemand kan zich dat dus herinneren, en niemand weet wat er gebeurd is.

 

Gevoelens

Waarom is mijn hartje soms boos?

Filosoof René: Omdat je iets wilde dat je niet kon krijgen of omdat je op een plek was waar je niet wilde zijn. De grote vraag is natuurlijk: had jij gelijk of niet? Leuke kinderen zijn eigenwijze kinderen. Als kinderen niet in eerste instantie zeggen ‘ik heb gelijk’ wordt het nooit wat met ze. Maar ze moeten wel leren dat ze niet altijd gelijk krijgen. Als kind kun je dingen willen die je niet kunt krijgen, maar als je groot wordt moet je leren dat je niet meer wil wat je niet kunt krijgen. Daarvoor moet je de grenzen een beetje opzoeken en oprekken, je moet ook weer niet te snel opgeven. Als je bijvoorbeeld goed oefent met sporten, kun je best een medaille winnen. Maar iets willen dat echt nooit kan, heeft geen zin. Daar word je maar boos van. Je kunt bijvoorbeeld wel echt die hele dure coole fiets willen, maar die krijg je niet van papa en mama.

En zo zal het je verdere leven gaan: zit ik op de plaats waar ik wil zijn? En wil ik iets dat in mijn bereik ligt of niet? Acceptatie, mijn kind. Daar ligt de sleutel tot geluk.

Tegelwijsheid Boeddha: Frustratie is dat je iets begeert dat je niet kunt krijgen of dat je op een plaats bent waar je niet wilt zijn.

 

Hoe weet je dat je gelukkig bent?

Filosoof René: Je bent gelukkig als alles klopt. Als je zit op een plek waar je niet vandaan wilt en als je hebt wat je wil hebben. Wéten dat je gelukkig bent, is iets anders. Daar kun je ook over twijfelen. Het is een broos spelletje, geluk. Als je van plan bent gelukkig te worden lukt het meestal niet. De meeste filosofen raden aan om het niet rechtstreeks te proberen maar via een omweggetje. Aristoteles zei: Alle mensen kunnen veel verschillende dingen: hardlopen, lezen, honden kunstjes leren en tiramisu maken. Maar niemand kan alles heel goed, je moet kiezen waar je goed in wilt worden. ‘Deugd oefenen’ klinkt ontzettend truttig en ouderwets, maar het betekent gewoon dat je extra oefenen in waar je al voor deugt (wat je al een beetje kan) of juist heel hard oefenen in iets wat je niet kan, maar wat jij perse wilt. Zo leert iedereen iets anders en wordt een beetje eigenwijs en dat leek Aristoteles goed voor het land. We beginnen allemaal hetzelfde en we worden steeds verschillender, maar daardoor kunnen we samen steeds meer. Als het lukt word je vermoedelijk gelukkig, maar daarvoor moet je ook een beetje geluk hebben. Je bent tenslotte ook van al die anderen afhankelijk.

Immanuel Kant zei iets soortgelijks, maar een beetje strenger: doe jij nou maar je plicht, dan word je misschien gelukkig. Maar Kant vond dat je zelf moet bedenken welke plicht je op je wilt nemen, duidelijk uit te leggen wat je van plan bent en dan woord te houden. Dat is de hoogste vrijheid volgens Kant: niet doen wat iemand anders zegt, maar doen wat je zelf zegt. Het geluk komt pas als je ook echt doet wat je zegt, anders begrijpen andere mensen niet waar je mee bezig bent. En voor geluk heb je die andere mensen nou eenmaal nodig. Jeremy Bentham raadde iets heel anders aan. Het gaat er niet alleen om of je je eigen deugd (Aristoteles) of plicht (Kant) doet, maar je moet je altijd afvragen: Wat zijn de gevolgen van wat ik doe? Waar worden de meeste mensen gelukkig van? Als je niet zeker weet of je iets moet doen of niet, doe je gewoon de rekensom: hoeveel mensen worden er gelukkig van. Hoe meer gelukkigen, hoe beter je goede daad.

De grootste kans op geluk? Je vertrekt met Kant, je bewandelt de weg van Aristoteles en je kijkt naar de toekomst zoals Bentham. Mijn moeder zei altijd: je moet het ene doen en het andere niet laten. Zij was erg gelukkig.

 

Wat is verliefd zijn?

Filosoof René: De beroemde filosoof Plato heeft daar een mooi sprookje over.

In den beginne bestond de mensheid uit personen die met z’n tweeën aan elkaar vastgeplakt zaten. Met de buik tegen elkaar en dan waren er verder dus twee hoofden, vier armen en vier benen. Dat tuimelde zo een beetje over de wereld, tot een bepaalde godheid vond dat ze te tevreden waren en niet genoeg werkten. Hij pakte een zwaard en kliefde ze allemaal doormidden. Daarom heb je nog een navel, dat was de plek waar je aan elkaar vastzat. De mensen verspreidden zich, maar herinnerden zich nog wel hoe fijn het was toen ze nog samen waren. En dus gingen ze hollen en draven om elkaar weer terug te vinden. Zo is het streven en verlangen in de wereld gekomen.

Het leuke van een sprookje is dat het niet waar is, maar dat verliefdheid wel precies zo voelt. Je ontmoet iemand die je zo leuk vindt dat je de hele tijd bij hem wil zijn en het voelt alsof je terugwilt. Dat is raar, want het is een nieuw persoon, maar toch lijkt het alsof je thuiskomt.

 

Wat is houden van?

Filosoof René: Houden van komt later, als de eerste verliefdheid voorbij is. Eerst krijg je een paar keer ruzie. Het voelde wel als thuis, maar opeens stort het dak in of je ziet dat de muren nodig eens gewit moeten worden. Houden van is datgene wat na de verliefdheid over is. En dat heeft zijn eigen charme. Verliefd zijn is heel leuk en direct, het overkomt je, je hoeft er niets voor te doen. Maar verliefdheid kan ook van het ene op het andere moment voorbij zijn. Iemand hoeft maar iets stoms te doen en het is weg. Houden van komt langzaam tot stand en duurt veel langer. Houden van verandert ook met de jaren, omdat je samen meer meemaakt.

 

Waarom mag ik niet liegen?

Filosoof René: Je mag niet liegen, dat is de regel. En die regel hebben we omdat wij van die mensen zijn die graag in clubjes zitten. En als je samen in een clubje zit, moet je elkaar wel een beetje kunnen vertrouwen. Je moet op elkaar kunnen rekenen. En dat kan alleen als je de waarheid zegt.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Want het is ontzettend moeilijk om niet te liegen. Je moet heel veel weten, want voor je het weet lieg je. Als papa bijvoorbeeld vraagt: ‘Waar is mama?’ en jij zegt: ‘Naar de Albert Heyn’, kan het best zijn dat ze is gaan sporten. Dat weet je maar nooit. Eigenlijk is dat te goeder trouw liegen. Je vergist je. En dat is niet erg, je kunt tenslotte niet alles weten.

Dan kun je je ook nog afvragen of het altijd goed is om de waarheid te vertellen. Ook voor de samenwerking. Soms weet je dat je beter een beetje kunt jokken, want als je zegt dat jij die vaas hebt gebroken, wordt mama boos. Je kunt net zo goed zeggen dat de hond het heeft gedaan, die heeft dat toch niet door en op de hond wordt mama niet echt boos, die doet wel meer stomme dingen. Hier is jokken niet zo erg, al kun je het toch beter niet doen. Een beter voorbeeld: stel dat je een hekel hebt aan de juf. Het is een stomme juf, die altijd hard schreeuwt en bovendien stinkt ze ook nog uit haar mond. Dat kun je maar beter niet elke ochtend tegen haar zeggen, ook al is het nog zo waar. Dan vindt ze jou een stom kind en voor je het weet krijg je slechte cijfers. Nog een voorbeeld. Op school zit je in een clubje vriendjes. Maar één van die vriendjes vind je niet zo leuk. Die vind je zelfs erg stom. Sterker nog: je hebt een hekel aan hem. Dan is het toch niet zo verstandig dat te zeggen. Straks vinden de andere kinderen jou gemeen en lig jij eruit! Dat was niet de bedoeling. Dan kun je maar beter aardig doen en stilletjes denken ‘toch vind ik je stom’ en dan hou je mooi al je vriendjes.

Verder moet je een beetje rekening houden met de gevoelens van andere mensen. Als je vriendin heel blij is met een nieuwe jurk en jij vindt hem stom, hou dan gewoon je mond (als ze niks vraagt) of zeg dat je ‘m leuk vindt (als ze er wel naar vraagt). Dat is wel een beetje liegen, maar wat heeft zij eraan als ze weet dat jij het geen leuke jurk vindt? Nou dan. En voor haar is het niet leuk om te horen. Hou gewoon als leidraad aan: wat zou je zelf leuk vinden om te horen? Dan zit je meestal wel goed.

Zo blijft het een beetje schipperen. Er bestaat geen liniaaltje dat aangeeft wat de waarheid is. Je moet altijd een afweging maken: wat is op dit moment het beste om te doen of te zeggen? En daar word je steeds beter in. Nou ja, niet iedereen, sommige mensen leren het nooit. Maar de meeste mensen weten op een gegeven moment wel wat je in bepaalde situaties beter wel en niet kunt zeggen. Wel is het goed om te proberen altijd zo eerlijk mogelijk te zijn. Dat is een mooi streven.

 

Gedichtje Godfried Bomans:

Ik zit mij voor het vensterraam

onnoemelijk te vervelen

Ik wou dat ik twee hondjes was

dan kon ik samen spelen

 

Slapen en dromen

Filosoof René: Ik heet René, dus ben ik ook erg fan van de bekende filosoof René Descartes. Hij heeft gezegd: Ik denk dus ik besta. Als jongetje vond ik dat machtig interessant, ik denk dus ik besta, al begreep ik er niets van. Hij vroeg zich ook af: hoe weet ik of alles wat ik meemaak echt is en geen droom? Dat is een interessante gedachte. We kunnen wel denken dat we op school zijn of thuis, maar voor hetzelfde geld liggen we het thuis in bed te dromen.

Er zijn een paar trucjes om erachter te komen of je droomt.

Knijp jezelf in je arm. Doet het pijn? Ja? Dan ben je wakker.

Nog een test, die heeft te maken met toekomst en verleden. Op de toekomst kun je in het echt alleen maar wachten. Naar het verleden kun je alleen in je herinnering of in een fantasie. In werkelijkheid ben je nooit in iets dat je al eerder hebt meegemaakt, je kunt nooit terug in de tijd. In een droom gebeurt dat voortdurend. Bevind je je dus op een piratenschip of in een plaggenhut, dan weet je dat je droomt. Maar het is niet makkelijk het verschil te vinden. Soms lijken dromen heel echt. Iedereen ziet er hetzelfde uit, en het speelt zich af gewoon op school of buiten op straat. Je krijgt bijvoorbeeld ruzie met je beste vriend en dat ben je heel blij dat je wakker wordt, het is niet echt gebeurt. Of je droomt dat je je fiets had laten liggen op straat en dat er een vrachtwagen overheen reed. Gelukkig was het maar een droom. Maar het leuke is dat je al wel geoefend hebt, je hebt jezelf in de droom zonder brokken gewaarschuwd. De volgende keer dat je je fiets ergens neerlegt kijk je wel twee keer uit.

 

Waarom droom ik?

Filosoof René: In je dromen verwerk je wat je gedurende de dag hebt meegemaakt. Heb je bijvoorbeeld ruzie gehad met je beste vriend of vriendin? Dikke kans dat je daar ’s nachts van droomt. Dat hoeft niet per se precies hetzelfde te gaan als overdag. Je droomt dan bijvoorbeeld dat je je vriend kwijt bent geraakt en naar hem op zoek gaat. De volgende dag weet je dan dat je het maar beter goed kunt maken. Vaak moet je dromen symbolisch zien. Droom je bijvoorbeeld dat je in de zee ligt en je nog maar aan één stuk wrakhout vastklampt, dan maak je je waarschijnlijk wat zorgen over school. Soms heeft dromen te maken met plannetjes uitproberen. Af en toe krijgen mensen een goed plan tijdens een droom en dat gaan ze dan echt doen. Of ze dromen hoe ze een bepaald probleem moeten oplossen.

Jammer dat dromen niet altijd even duidelijk zijn. Je moet meestal zelf ook nog nadenken.

Dit artikel verscheen in 2008 in het boek Daarom, en andere diepzinnige antwoorden op kindervragen van Suzanne Rethans (ISBN: 9789081091749).

Winkelwagen
Scroll naar boven