Durf te weten

Peter Sloterdijk is de belangrijkste filosoof van nu. Sloterdijk, geboren in 1947, zet de wijsbegeerte echt op scherp: door Plato, Nietzsche en Heidegger weer op te graven, ook al is hem dat op kwalificaties als «crypofascist» komen te staan.

Vooral zijn trilogie Sferen heeft de oude paradigma’s gekanteld. Het eerste deel van Sferen verscheen in 1998, het tweede in 1999 het derde in 2004. Sferen is zo rijk dat batterijen critici telkens bezig zijn hun laatste woorden erover te formuleren. Vorige maand verschenen de eerste twee vertaalde delen van Sferen nota bene in een pocketeditie bij uitgeverij Boom: bijna duizend pagina’s soms hallucinerende tekst. Reden voor een korte leeswijzer bij een filosoof die overtuigend laat zien dat angstige scepsis geen wapen meer is tegen schadelijke maatschappelijke ontwikkelingen.

Door Babs van den Bergh en René Gude

Peter Sloterdijk is opgegroeid met de Frankfurter Schule. Zijn leermeesters waren Max Horkheimer (1895-1973) en Theodor Adorno (1903-1969).
Na de Tweede Wereldoorlog in Duitsland ontwikkelden Horkheimer en Adorno de zogeheten «Fschaal » voor het herkennen van fascisme in een vroeg stadium: een soort tsunamiwaarschuwingssysteem voor aanstormende politieke vloedgolven. Herbert Marcuse bouwde vanuit psychoanalytisch vertrekpunt aan dit veiligheidssysteem mee, door het ontstaan van de eendimensionale mens in de burgerlijke maatschappij te analyseren. Zo waarschuwde hij voor de totalitaire gevaren in het hart van het burgerlijke bestaan. Jürgen Habermas werkte het communicatieve rationaliteitmodel van de machtsvrije dialoog uit en daarmee de richtsnoer voor diverse cohorten van de Duitse intelligentsia. Kenmerkend voor de Frankfurter rationaliteitopvatting is dat alle substantiële, inhoudelijke aanbevelingen voortaan vermeden worden en de filosofie zich beperkt tot strenge formele voorschriften voor democratische procedures. De Duitse filosofie had zich na de Tweede Wereldoorlog teruggetrokken van de inhoud en zich beperkt tot de vorm waarin gedacht kan worden. Overigens trokken op datzelfde moment de Angelsaksische analytici en de Franse structuralisten zich ook terug op de taalvormen waarin cultuur en macht tot uitdrukking komen. Iedereen was na de oorlog beducht voor enthousiasmerende ideeën. De filosofie werd daarop bescheiden.

In Duitsland vormden de emancipatie van de burger, de verhoging van diens zelfstandigheid en de bevordering van weerbaarheid tegen terugval in slavernij de kern van de eminente strategie van de Frankfurters. Zij waren de best denkbare bemanning voor de traumahelikopter die – bestuurd door kundige piloten als de bondskanseliers Konrad Adenauer, Willy Brandt en Helmut Schmidt – gedurende de gehele periode van het Wirtschaftswunder boven de Duitse steden hing om te waken voor het ontstaan van nieuwe Sturmabteilungen met dolkstootfantasieën. Sloterdijks instemming met deze procedurele veiligheidsmaatregelen in de «duistere jaren na ’45» was aanvankelijk volledig. Maar vanaf 1983, in zijn Kritiek van de cynische rede, zegt hij met klem en steeds luider: «Het is niet genoeg.» Die abstinentie van inhoud en het bewaken van de vorm zijn volgens hem slechts tijdelijke reinigingsmiddelen. Als een samenleving overspoeld wordt door haar eigen vitale functies – de driften tot territorium, voedsel en voortplanting – moet je rationele scepsis inzetten als antibioticum. Dat wil zeggen: totdat het sociaalculturele immuunsysteem zichzelf weer kan redden. De patiënt moet de kuur geheel afmaken en er dan schielijk weer mee ophouden om resistentie te voor komen.

Het is heel heilzaam geweest dat de westerse beschaving zich na haar wereldoorlogen in de twintigste eeuw van dit purgeermiddel heeft bediend. Sloterdijk hamert niettemin nu al 25 jaar op het feit dat wij intussen wel resistent geworden zijn. Het langjarige beschavingsdefensief is volgens hem schadelijk geworden. Er zal een beschavingsoffensief in positieve termen gestart moeten worden. Posities zijn altijd de inzet van Verlichting geweest. Na het opruimen van bijgeloof en vooroordeel dient zich steeds het moment aan dat er positieve doelen binnen de menselijke maat geformuleerd moeten worden. «Durf te weten», zei Immanuel Kant tweehonderd jaar geleden al: «Zonder regulatieve ideeën en richtinggevende idealen komt er van beschaving niets terecht.» Sloterdijk zegt nu: «Hoe verder de kritische Verlichting voortschrijdt, des te nader komt het moment waarop de rede ons de opdracht geeft ergens mee in te stemmen (eine Bejahung zu versuchen).» Sloterdijks teruggrijpen op het Verlichtingsproject, zoals door Kant verwoord, druist natuurlijk lijnrecht in tegen het paradigma van louter procedurele rationaliteit. De huivering om eine Bejahung zu versuchen is bij velen groot.

Sloterdijk maakt het ze bovendien niet gemakkelijk. In Regels voor het mensenpark (1999) werpt hij bijvoorbeeld achteloos deze vraag op: zijn er nieuwe regels voor het samenleven te bedenken? En hij laat dan denkers als Plato, Nietzsche en Heidegger aan het woord om de vraag te beantwoorden hoe de democratieën van nu hun eigen humaniteit inhoud moeten geven. Plato, beschuldigd van totalitarisme; Nietzsche, de bedenker van de Übermensch; en Heidegger, de Führer-fan die medio jaren zestig (in een postuum gepubliceerd interview met Der Spiegel) nog steeds de democratie niet in staat achtte de problemen van de moderniteit op te lossen: dat zijn heftige kompanen om de hedendaagse vrees voor de inhoudelijkheid mee te bestrijden. Sloterdijk voert ze toch op: om de zaken op scherp te stellen. Na een lange periode van gewapende stilte rond onze doelen moet de mensheid zich realiseren dat de komende tijdsspanne een periode van politieke beslissingen inzake de soort zal zijn. Daarbij zal blijken of het haar lukt effectieve methodes te ontwikkelen om zichzelf in toom te houden. Terwijl een deel van de goegemeente Sloterdijk na zijn Regels voor het mensenpark uitmaakt voor cryptofascist, proberen anderen hem af te spiegelen als showmaster, parodist en illusionist. In Vrij Nederland karakteriseerde Carel Peeters het laatste boek van Sloterdijk recent nog als «weer een bijzonder mengsel van verhaal, essay, analyse, theorie, humor en kletskoek». Volgens Peeters kan Sloterdijk vooral briljant ad hoc voor zich uit filosoferen: «Hij is de Houdini van de filosofie, maar dan zonder boeien.»

In werkelijkheid filosofeert Sloterdijk echter nooit ad hoc. Al zijn werk cirkelt om de klassieke vraag naar een attractief Bildungsbegriff. Is dat een klassieke vraag van de filosofie? Jazeker. Is dat niet precies de kwestie waar wij in ons geklungel met waarden en normen zo mee worstelen? Absoluut. Sloterdijk geeft de filosofie daarom haar oude reikwijdte terug: de vraag naar de mens. Zoals dat gaat met teruggrijpen naar eeuwige kwesties, dat komt altijd precies op tijd. Zoals bij Gerrit Achterberg het hart ruimte krijgt om te slaan, zo krijgt bij Sloterdijk het hoofd weer ruimte om te denken. De filosofie moet haar steriliteit afleggen en haar eigenlijke metier weer oppakken: het voeren van het vrije en onverveerde gesprek over beschaving. Dat gesprek werd al gevoerd door Thales en de zijnen in het Turkse Milete, bakermat van onze civilisatie. Die goede gewoonte is overgenomen door Socrates, die in Athene iedereen tot vervelens toe aansprak op de actualiteit en houdbaarheid van hun richtinggevende idealen. Door Plato, die voor dit soort gesprekken het gymnasium van landgoed Akademos afhuurde. En door Aristoteles, die een Athenaeum stichtte in de Atheense wijk Lyceum. Het gesprek werd voortgezet door de Stoïcijnen in hun lommerrijke zuilengalerij, door Epicurus, die een muur bouwde rond zijn tuin. De middeleeuwers hadden daarvoor veilige kloosterscholen en de Italiaanse Renaissance stichtte daartoe de burgerlijke universiteiten.

Onder de naam «filosofie» is zo het gesprek over de menselijke conditie tot het begin van de negentiende eeuw gaande gehouden. Als deze mensenvrienden elkaar niet rechtstreeks konden spreken, dan schreven zij elkaar brieven, want wat zijn boeken anders dan brieven gericht aan onbekende gelijkgestemden? Deze idylle van cultuur raakte echter vanaf 1800 geleidelijk verstoord. Gedurende de negentiende eeuw werd wijsheid eerst kennis, werd kennis daarna macht en werd macht uiteindelijk pervers. Na de déconfiture van de macht, halverwege de twintigste eeuw, is de diepe argwaan tegen alle macht, kennis en wijsheid vaardig geworden over de culturele, politieke en wetenschappelijke instituties. En nu bevrijdt Sloterdijk, inderdaad de Houdini van de filosofie, het hedendaagse denken van zijn vreesachtige logische negativisme: «Om de situatie te verhelderen, zijn grote verhalen nodig.» De bevrijdende opvatting van Sloterdijk luidt dat de grote verhalen – het christelijke, het liberaal progressieve, het hegeliaanse, het marxistische en het fascistische – niet zijn vastgelopen omdat ze te groot waren. Nee, ze zijn gemankeerde pogingen gebleken om de wereldcomplexiteit te omvatten. Ze zijn juist ten onder gegaan omdat ze niet groot genoeg waren. We moeten ons niet kleinhouden om ons te vrijwaren van totalitaire terugvallen. Juist door wat Aristoteles de megalopsychia (grootmoedigheid) noemde tot tweede natuur te maken is terugval in een zelfgekozen slavernij te voorkomen. Wat goed was voor Athene, is goed voor Europa. De klassieke filosofie is terug van weggeweest. Zij herovert het mandaat om zowel de aantrekkelijke kanten van het samenleven als ook de weerzinwekkendheden ervan in gedachten te vatten.

Het is de missie van de filosofie om schoon en lelijk, goed en kwaad, waar en onwaar te benoemen in een overkoepelende theorie. Filosofie is de gecultiveerde besluiteloosheid die aan bezonnen handelen vooraf gaat. De activiteit van het denken is niet esoterisch of wel voorbehouden aan ingewijden. Het is de exoterische beschouwing, weging en verantwoording van alles wat mensen kunnen en doen.

Dit artikel verscheen eerder in De Groene Amsterdammer van 13 mei 2005. Zie ook: www.groene.nl