Post-truth en pragmatisme | essay Jonge Denkers

Er is chaos in waarheid. Sinds Nietzsche in zijn werk uit 1887 – Zur Genealogie der Moral: Eine Streitschrift – aantoonde dat ethiek, iets dat voorheen werd gezien als objectief, eigenlijk iets was dat door de geschiedenis heen veranderde en helemaal niet absoluut vastligt, heersen er gevoelens van angst over wat dit betekent voor ons, voor de mensheid. Na de publicatie van enkele postmoderne werken door onder andere Foucault en Deleuze over de onobjectiviteit in onze waarnemingswereld groeide deze spanning alleen nog maar, tot we nu in het tijdperk van de zogenaamde ‘post-truth’ zijn beland, ‘na de waarheid’.

Door Wouter Dieleman

Laten we allereerst kijken naar wat de hierboven genoemde filosofen precies dachten, om zo tot de aard van ons probleem te komen en de hoofdvraag van dit schrijven te beantwoorden: ‘Hoe moeten we naar ons leven en de werkelijkheid in het algemeen kijken, als die inderdaad niet absoluut vastliggen of objectief zijn?’

We beginnen onze reis naar de betekenis van waarheid in 1887, in wat nu Duitsland is. Toen publiceerde de Pruisische filosoof Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) zijn onderzoek naar de herkomst van de moraliteit, dus naar wat wel of niet goed is om te doen. In de periode waarin het boek werd geschreven, dachten de meeste mensen dat de Bijbel absoluut bepaalde wat ethisch wel of niet correct was. De regels over de moraliteit die vanuit de kerk werden meegegeven, werden gezien als absoluut waar, de ethiek van het christendom was een absolute waarheid. Nietzsche stelt in dit werk echter dat wat over het algemeen wordt gezien als ware moraliteit, door de geschiedenis heen veranderd is. Dit betekent dat de waarheid van het christendom en zijn ethiek niet absoluut zijn. Dit idee gaf – en geeft – veel mensen een gevoel van onbehagen. Als opvattingen over goed en kwaad niet objectief zijn, zou dat dus betekenen dat iedereen gewoon mag doen wat die wil. De ethische blokkades die ons ervan weerhouden bepaalde handelingen uit te voeren, zijn volgens Nietzsche toch niet absoluut. Dit is de oorsprong van de angst voor de betekenisloosheid van de waarheid. De afschaffing van het absolute verbreekt de orde en structuur in het leven en denken van de mens, wat hen confronteert met een bepaalde betekenisloosheid of leegte in hun bestaan. Het post-truthtijdperk zorgt ervoor dat mensen oog in oog komen te staan met de afwezigheid van absolute betekenis in hun existentie.

Er ontstond in zekere zin chaos door het werk van Nietzsche over de moraliteit, omdat hij aantoonde dat de ethische regels van de mens niet vast stonden en dus, volgens sommigen, helemaal niks betekenen. Als er geen regels meer zijn, is iedereen in principe vrij om te doen wat ze zelf willen, waardoor er – en dit is voor een groot deel waar dat gevoel van onbehagen vandaan komt – chaos zou kunnen ontstaan.

In de twintigste eeuw werd er in Frankrijk doorgebouwd op het werk van Nietzsche door de postmoderne filosoof Michel Foucault (1926 – 1984). In zijn vroegere werken, zoals Les mots et les choses: Une archéologie des sciences humaines (1966), schiep hij een beeld van zijn visie over de waarheid. Bepaalde waarheden – en dan voornamelijk over hoe we bepaalde dingen verklaren en categoriseren – zijn niet absoluut, maar verbonden aan de historische periode en maatschappij waarin mensen leven. Dit legt Foucault uit met het begrip ‘psychische ziektes’. De termen die wij gebruiken om mensen met een bijzondere mentale gemoedstoestand te diagnosticeren, hebben we niet altijd gebruikt, maar zijn door de eeuwen heen veranderd.

Wat Foucault hier vervolgens over zegt, en wat hem tot een typische postmoderne filosoof maakt, is als volgt. De veranderingen in opvattingen over psychische ziektes waren niet een proces waarin we steeds dichter bij de absolute waarheid komen, maar al deze opvattingen waren binnen hun tijdperk echt waar. Onze manier van denken erover is niet per se verbeterd of dichter bij de absolute waarheid gekomen, het is simpelweg veranderd. Foucault gaat direct in tegen de ideeën van de Verlichting over de wetenschap, dat deze zou toewerken naar steeds betere, absolute kennis. De verwerping hiervan, door het idee dat alle historisch-maatschappelijk bepaalde concepten niet objectieve, maar historisch-maatschappelijk bepaalde waarheden zijn, is kenmerkend postmodern en bovendien ook het tweede punt van chaos rondom waarheid dat ik wil bespreken.

Doordat Foucault in zijn theorieën de opvatting dat wetenschap naar absolute kennis toewerkt verwierp, opende hij een nieuw punt van discussie rond de waarheid. Waar is de wetenschap überhaupt goed voor als die ons niet naar ‘echte’ kennis kan brengen? Omdat wetenschap als iets heel belangrijks wordt gezien door de samenleving, geeft deze postmoderne verwerping mensen een ongemakkelijk gevoel.

Hier keert nogmaals de chaos terug. Foucaults epistemologische opvattingen zorgden er in zekere zin voor dat waarheid geen absolute waarde meer had, waardoor betekenis bijna niks meer voorstelde. Betekenis – in een vrij brede zin van het woord – is voor veel mensen datgeen dat hun leven orde of structuur geeft. Via concepten, begrippen en categorieën die over het algemeen worden gezien als ‘logisch’ of ‘voor de hand liggend’ wordt het leven betekenisvol gemaakt. De verwerping van de absoluutheid van betekenis door de postmodernen wordt daardoor ervaren als het vernietigen van de structuur of orde in het leven van de mens.

Door niet over de vergaring van kennis na te denken als een proces van een steeds dichter bij de absolute waarheid komen, maar als het creëren van bruikbare concepten en informatie die ons kunnen helpen beter en/of gemakkelijker te leven, zouden we de onbehaaglijke gevoelens rond het post-truthtijdperk kunnen verminderen. Dit idee van bruikbaarheid wordt meestal ‘pragmatisme’ genoemd.  De Franse filosoof Gilles Deleuze (1925 – 1995) beschreef dit idee in zijn theorie over de filosofie, als de creatie van concepten in plaats van het vinden van ware kennis. Binnen het pragmatisme denken we niet over wetenschap als iets dat bepaalde waarheden ontdekt, maar als het scheppen van nieuwe concepten die als kennis gebruikt kunnen worden. Het maakt dus niet uit of de dingen die we denken te weten echt waar zijn, zolang de kennis binnen onze samenleving gebruikt kan worden om die samenleving te verbeteren en verder te ontwikkelen.

Hiermee hebben we het probleem van het nut van wetenschap opgelost. Maar hoe verhelpt dit pragmatisme onze angst voor de leegte van betekenis? Het antwoord is simpel: deze leegte moeten we zelf opvullen, om betekenis te geven aan ons leven op zo’n manier dat we ons verder kunnen ontwikkelen. We moeten zelf een concept van betekenis maken. Pragmatisme ziet ontwikkeling   als iets dat zo belangrijk is dat het compenseert voor het feit dat de pragmatische kennis misschien niet absoluut echt is. Nuttigheid boven absolute waarheid en kennis dus.

In zekere zin probeer ik te zeggen dat we simpelweg moeten accepteren dat er chaos is, dat de structuren die al zo lang ons leven zin geven niet echt waarde hebben. Het zal ons – misschien helaas – niet lukken de chaos te verdrijven, en dus moeten we er maar mee leren leven. Het omarmen van de chaos door niet langer de waarde van orde en betekenis op te hemelen, is bijna de enige manier om rust te krijgen.

Hopelijk kan hiermee enigszins de orde in het doen en denken terugkeren. Als we onze obsessie met absolute waarde ook maar een beetje los kunnen laten, zal dat, denk ik, voor een drastische vermindering in negatieve gevoelens over chaos rond waarheid zorgen. Streef naar voortgang door pragmatisme, in plaats van naar het onbereikbare absolute.

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #75. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven