Terwijl nieuwe technologieƫn zich razendsnel ontwikkelen, worden ethische overwegingen nog vaak gedegradeerd tot een afstandelijke checklist, pas geraadpleegd wanneer de kritiek aanzwelt. Volgens Daniƫl Tijink en Peter-Paul Verbeek is een nieuwe vorm van techniekethiek noodzakelijk. De techniek staat voor iets biedt een concrete opzet voor deze techniekethiek, waarbij de diepe verbondenheid tussen techniek, ethiek en samenleving centraal staat.
Door Puck Hoogenboom
Daniƫl Tijink, projectleider ethiek en digitalisering bij het Platform voor de informatiesamenleving, en Peter-Paul Verbeek, hoogleraar filosofie en ethiek en ook rector magnificus aan de Universiteit van Amsterdam dagen ons uit om de relatie tussen ethiek en technologie te heroverwegen.
In de klassieke techniekfilosofie werd āDe techniekā gezien als een onafhankelijke kracht die de samenleving autonoom zou beĆÆnvloeden. Zo stelde Karl Jaspers dat de technologie de mens vervreemdt van zichzelf, omdat de maatschappij door technologie verandert in een enorme productiemachine. Martin Heidegger dacht ook dat de technologie ons vervreemdt van de wereld, omdat technologie berust op een specifieke manier om de wereld te begrijpen: de wereld wordt gereduceerd tot wat we ermee kunnen maken. Deze visie roept argwaan op bij de mens. āDe techniekā zou een ongecontroleerde impact hebben op de samenleving.
Later werd de focus in de techniekfilosofie verlegd naar concrete technologieĆ«n, niet langer naar ‘De Techniek’ als abstract concept. Don Ihde, een belangrijke vertegenwoordiger van deze fase in de techniekfilosofie, stelt dat technologieĆ«n niet tegenover de mens staan, maar bemiddelaars zijn in menselijke interacties met hun omgeving. Autoās zijn dan niet alleen een middel om van A naar B te komen. Autoās geven mede vorm aan de manier waarop we ons leven inrichten en bepalen bijvoorbeeld hoe ver we van ons werk kunnen wonen en hoe we een stad inrichten.
De techniekfilosofie die zich focuste op specifieke technologieƫn kreeg weer een normatief karakter. Er werden ethische vragen gesteld over specifieke technologieƫn. Maar Tijink en Verbeek betogen dat de kloof tussen mens en technologie niet volledig wordt overbrugd. Technologieƫn worden beoordeeld vanuit kaders die bepalen of de technologie wel of niet aanvaardbaar is. Volgens de auteurs zijn we met deze ethische blik weer terug bij het idee dat technologie een boosdoener zou zijn die vooral gecontroleerd moet worden. Dat is voor de auteurs een onaanvaardbaar standpunt, omdat technologie, samenleving en zelfs ethiek in hun ogen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Morele verwikkeling
Verbeek en Tijink stellen dat techniek en ethiek op drie verschillende niveaus verbonden zijn. Ten eerste heeft technologie vaak morele implicaties, waarbij het niet zelf moraal bezit, maar wel de morele relaties tussen mensen en hun omgeving vormgeeft. Zo bepalen verkeersdrempels deels het rijgedrag van mensen en speelt de echoscopie een cruciale rol in morele overwegingen rond abortus. De echoscopie maakt niet zozeer zelf morele beslissingen, maar creƫert wel nieuwe morele relaties tussen aanstaande ouders en de foetus.
Technologie heeft niet alleen een ethische lading, maar transformeert ook de betekenis van ethische waarden. Tijink en Verbeek demonstreren dit met het sprekende voorbeeld van de anticonceptiepil, die de perceptie van seksualiteit veranderde door het los te koppelen van voortplanting. Dit resulteerde in de normalisatie van seks zonder voortplantingsintentie en bevorderde acceptatie van niet-voortplantende relaties, zoals homoseksuele relaties. Dit voorbeeld benadrukt dat ethiek niet star kan vertrouwen op bestaande kaders, aangezien deze in de loop der tijd kunnen verschuiven. Het betekent ook dat we bij het ontwerpen, implementeren en gebruiken van technologie verantwoordelijk zijn voor de impact die de technologie kan hebben op de moraal.
Als laatste zijn er technologieƫn die de mens en maatschappij zo ingrijpend veranderen dat onze huidige ethische kaders niet meer volstaan. Denk aan robots, genoom-editing en klimaattechnologie. Heeft een organisme met menselijke en niet-menselijke DNA-elementen dierenrechten, mensenrechten of allebei? Deze ethisch disruptieve technologieƫn vragen om een aanpak waarin conceptuele kaders worden geconstrueerd terwijl we ze gebruiken.
Uit deze drie lagen van verwevenheid blijkt duidelijk dat ethiek inherent verbonden is met de dynamiek tussen technologie en samenleving, en dus niet als neutrale scheidsrechter boven ons kan staan. Ethiek gaat niet alleen over het opstellen van abstracte waarden of normatieve checklists. Het draait juist om het begrijpen van wat die waarden en kaders concreet betekenen binnen een bepaalde context, hoe deze door die context worden beĆÆnvloed en hoe ze desondanks richting kunnen geven. Tijink en Verbeek noemen deze ethische benadering ‘begeleidingsethiek’, waarbij de focus ligt op het ethisch begeleiden van zowel technologie in de samenleving als de samenleving zelf bij het gebruik van technologie. Aangezien ethiek niet langer een neutrale scheidsrechter is die boven zowel de samenleving als technologie staat, wordt begeleidingsethiek van āonderopā gevormd, niet van ābovenafā. Begeleidingsethiek gelooft in citizen science, waarin normen en waarden niet worden bepaald door theoretische ethici, maar vooral door alle betrokkenen die dagelijks de effecten van technologie ervaren.
Begeleidingsethiek in actie
In begeleidingsethiek vindt ethiek dus in de praktijk plaats. De belangrijkste input wordt niet gegeven door academische onderzoeken of ethische kaders en checklists, maar door de kennis, waarde, emoties en argumenten van mensen die deel uitmaken van een specifieke context. Het tweede deel van het boek is een concrete toelichting van een aanpak om deze vorm van ethiek toe te passen in de praktijk: de aanpak begeleidingsethiek (ABE). Hoewel sommige filosofische lezers wellicht struikelen over het gebruik van managementjargon, is het juist dit deel van het boek dat de praktische toepassing van de begeleidingsethiek tot leven brengt.
Tijnk en Verbeek geven een duidelijke opzet van de ABE. Het proces wordt uitgevoerd door een groep van verschillende betrokkenen: technici met specialistische kennis, professionals zoals verpleegkundigen of leraren die met de specifieke technologie werken, beleidsmakers die de verantwoordelijkheid dragen voor het inrichten van de context waarin de technologie wordt toegepast en burgers die direct of indirect geraakt worden door de technologische toepassingen. Tijink en Verbeek leggen uit dat de keuze voor de brede term āburgersā voortkwam uit een lange overweging. Hun besluit om voor ‘burgers’ te kiezen, simpelweg omdat “we dat allemaal zijn”, mist echter de kern. We zijn namelijk niet allemaal burgers. Het woord āburgersā sluit bijvoorbeeld een grote groep mensen met een immigratiestatus uit. Een groep mensen die juist vaak slachtoffer is van indringende technologische systemen.
Het ontwerp van de ABE is stevig geworteld in het theoretische fundament dat in de eerste paar hoofdstukken wordt gelegd. De aanpak vindt plaats in een concrete situatie, is een aanpak van āonderopā, en geeft ruimte aan de ingewikkelde verwevenheid tussen ethiek, techniek en de samenleving. Tijink en Verbeek hebben de aanpak al in meer dan honderd sessies toegepast, voornamelijk in de domeinen veiligheid, zorg en openbaar bestuur. Anekdotes van die sessies worden door het boek heen gepresenteerd. De grijze kaders waarin ze worden gepresenteerd, maken het gemakkelijk om de aanpak in de praktijk en de voordelen ervan te begrijpen. Al breken ze soms de leesstroom van het boek omdat ze op willekeurige plaatsen in een hoofdstuk verschijnen.
Als je al gelooft in Verbeeks theorie van technologische bemiddeling, zul je zien dat de aanpak die in dit boek wordt beschreven deze theorie praktisch toepast. Als je nog niet overtuigd bent van deze theorie, kun je misschien beter andere boeken van Verbeek lezen. In dit compacte boekje wordt de theoretische basis voornamelijk impliciet gepresenteerd, wat gezien de beperkte omvang begrijpelijk is. De techniek staat voor iets is vooral voor beleidsmedewerkers, professionals en technici die op zoek zijn naar een nieuwe ethische aanpak die direct toepasbaar is in de praktijk. Het boek presenteert een concreet ethisch raamwerk, op maat gemaakt voor technologie. Het belichaamt een cruciale samenwerking tussen techniekfilosofie en management, een verbond dat in het licht van de opkomst van complexere technologieƫn steeds noodzakelijker wordt.
Daniƫl Tijink en Peter-Paul Verbeek, De techniek staat voor iets. Amsterdam: Boom 2023