Para-doxaal. Chamayou | Column René ten Bos

‘Wat Kant republiek noemde en wij tegenwoordig terloops ‘democratie’ noemen heeft het voordeel dat het in essentie een stelsel is dat een voorkeur voor vrede vertoont.’

Deze uitspraak staat te lezen op p. 225 van Theorie van de drone, een boek van de Franse filosoof Grégoire Chamayou (geb. 1976) dat oorspronkelijk in 2013 verscheen en nu ook in het Nederlands is verschenen bij het onvolprezen Leesmagazijn.

Kant was volgens de auteur nog optimistisch over de pacifistische aard van democratieën. Sterker nog, je zou er aan toe willen voegen dat hele generaties weldenkende, democratisch ingestelde mensen nog steeds denken wat Kant dacht: de democratie is de beste garantie voor vrede. Hun argument zou, aldus Chamayou, ongeveer als volgt kunnen luiden: alleen een dictator is in staat de kosten van een oorlog af te wentelen en tegelijk alle baten te vergaren, terwijl de burgers in een democratie en ook de politici die hen vertegenwoordigen steeds rekening moeten houden met de kosten, bijvoorbeeld aan mensenlevens, die deze oorlog met zich meebrengt. Een dictator bekommert zich niet om de sneuvelbereidheid van de mensen en dwingt haar gewoon af, maar een democraat doet en moet dat wel. Kortom, de bereidheid voor het vaderland te sterven, het aloude pro patria mori, is een issue in de democratie. Als ze niet al te groot is, dan zou teveel politieke oorlogsgezindheid wel eens kunnen leiden tot electoraal verlies. Democratische burgers willen dat de staat hen beschermt en zijn veel minder bereid het omgekeerde te doen en zelf die staat met gevaar voor eigen leven te beschermen.

Kant kon niet voorzien dat die democratieën op een eigen manier een oplossing bedachten voor wat ik hier maar even ‘het probleem van de gebrekkige sneuvelbereidheid’ noem. Ze zorgden ervoor dat ‘burger-soldaten’ vervangen werden door ‘andere oorlogsinstrumenten’ (p. 226). Het Britse Rijk keek wel uit om al teveel ‘eigen’ soldaten op het altaar van haar imperiale ambities te offeren en vertrouwde liever op ‘inheemse troepen’ uit India of Nepal die het vuile en dodelijke werk met alle risico’s van dien opknapten. Chamayou wijst er ook op dat Frankrijk voor haar koloniale ambities altijd vertrouwd heeft op Afrikaanse huurlingen. En als er elders geen mensen beschikbaar waren wier levens minder waard waren, dan was er altijd nog wel een onderklasse van criminelen en arbeiders voor het vuile werk. De huidige oorlog in Oekraïne, waarover dit boek niet gaat, volgt overigens dezelfde logica: er is een zogenoemde ‘proxy-oorlog’ gaande waarbij het westen een ander volk, de Oekraïners in dit geval, de kastanjes uit het vuur laat halen om ‘zijn’ vrijheid te verdedigen. De oorlog wordt zo een ‘schimmenspel’: als burgers nauwelijks de pijn van een oorlog voelen, hebben ze er ook niets meer over te zeggen, sterker nog, willen ze er ook niets meer over zeggen.

Als er uiteindelijk geen mensen meer beschikbaar zijn, dan zijn altijd nog de technische vervangmiddelen. Enter drone. Dit wapen, waarvan de huidige populariteit vooral te danken is aan de vroegere Amerikaanse president Barack Obama (p. 57), belooft de burgerbevolking oorlogen zonder slachtoffers aan eigen zijde die daardoor geen oorlogen meer lijken. Ze worden daardoor ook steeds vaker, steeds geniepiger en met steeds minder terughoudendheid gevoerd. Ten faveure natuurlijk van de wapenindustrie en ten koste van andere mensen elders op de planeet die zich langzaamaan gaan afvragen waarom ze het democratische westen nog zouden liefhebben. Het ‘democratische militarisme’, concludeert Chamayou, komt er uiteindelijk op neer dat de mensen geen oorlog meer voeren, maar de ‘markt’ (p. 234) of de ‘homo economicus’ (p. 232). Dat zoiets uiteindelijk toch ook ten koste gaat van de eigen mensen wordt duidelijk als we ons realiseren dat tegenover alle kapitaalinjecties in technische oorlogvoering een toenemende verpaupering van de bevolking staat. Die verpaupering moeten we ook cognitief duiden: de ‘drone’ berooft de westerse burger ‘van elk zichtbaar of reflexief contact met het zijn eigen geweld’ (p. 239).      

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #77. Klik hier voor de volledige editie.

Winkelwagen
Scroll naar boven