De laatste jaren verschijnen er meer boeken waarin de rijke traditie van marxistisch denken wordt toegepast op moderne problemen. De kluseconomie. Voor uitbuiting, klik aanvaard is hier een mooi voorbeeld van. Tim Christiaens behandelt een modern arbeidsprobleem, de precaire situatie van platformwerkers, aan de hand van de ideeën van de operaisti, een groep twintigste-eeuwse Italiaanse marxisten.
Door Quintus Masius
‘Maar er zijn toch bijna helemaal geen arbeiders!’ roept een geïnterviewde op het YouTubekanaal van Left Laser. En inderdaad, weinigen zullen overdag in de textielfabriek werken om in de schaarse avonduren bij kaarslicht de Grundrisse uit te pluizen. Moderne marxisten rekken daarom het arbeidersbegrip op. Er is, bijvoorbeeld, geen discussie meer of werknemers in de logistiek, schoonmaak en zorg als ‘arbeiders’ gezien kunnen worden. Moeilijker wordt het voor werkers in de platformeconomie, dus degenen die chauffeuren voor Uber of fietsen voor Thuisbezorgd. Juridisch gezien kenmerken deze werkers zich als kleine zelfstandigen, omdat ze hun diensten op een platform aanbieden en het platform omzet draait middels datamining en een percentage op de transactie. Ook is het niet altijd helder of deze platformwerkers een werknemersrelatie ambiëren. Deze vragen onderzoekt De kluseconomie.Het boek gaat grotendeels over de vraag hoe platformwerkers passen binnen een marxistisch perspectief en hoe er tot emancipatoire oplossingen gekomen kan worden.
Allereerst beschrijft Christiaens de precaire conditie van platformwerkers: geen recht op sociale voorzieningen, inkomsten onder het minimumloon, een algoritme dat je zwakheden uitbuit. Daarbij zijn platformwerkers onderworpen aan de tirannie van likes. Voor een betere beoordeling poetst de platformwerker glimlachend de achterbank, tolereert deze wilde appartementsfeesten of incasseert denigrerende opmerkingen. En hoewel de positie van deze platformwerkers niet te vangen valt in de klassieke relatie tussen werknemer en werkgever, verschilt de manier van uitbuiting niet veel van die van andere verworpenen der aarde. Om deze kluswerkers alsnog als arbeiders te kunnen zien, leunt Christiaens op analyses uit een Italiaanse stroming die luistert naar de naam operaismo.
Proletarisering
Een sterk punt van het operaïsmeis dat het de flexibiliteit van concepten onder het veranderende kapitalisme serieus neemt. Waar orthodoxe marxisten te rigide blijven vasthouden aan het concept van de fabrieksarbeider, stellen operaïstendat hier geen grondslag voor is. Verwijzend naar teksten van Marx stellen operaïsten daarentegendat iedereen tot de arbeidsklasse behoort die in een positie wordt gedwongen om het kapitalistisch systeem te reproduceren, en dat zij hieronder lijden. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld ook huisvrouwen en platformwerkers tot de arbeidsklasse gerekend worden.
Ten tweede stellen operaïsten dat de proletarisering toeneemt. Wijzend op technologische ontwikkelingen en het koloniserende karakter van kapitaal stellen operaïsten dat groepen en sociale relaties worden geproletariseerd waarvan men voorheen nog geen idee had; denk bijvoorbeeld aan huizenbezitters die gedwongen worden om voor hun levensonderhoud inkomsten te genereren via Airbnb.
Ten slotte wijzen operaïsten op de verandering binnen de arbeidsklasse. Waar deze ten tijde van Marx vooral in de primaire sector (rauwe grondstoffen) en secondaire sector (fabricaten) werkten, werken er heden ten dage meer arbeiders in de dienstensector, zoals in het geval van platformwerkers. Deze verandering zorgt er volgens de operaïsten voor dat de aard van de arbeider verschilt en er dus andere vormen van organisatie en verzet nodig zijn. Over de inhoud hiervan zijn de meeste operaïstenhet niet eens en hierover wordt dan ook het meest gediscussieerd. Christiaens’ bijdrage aan dit debat is een filosofie van coöperatief platformcorporatisme dat hij ‘commonisme’ noemt.
Commonisme
Tot aan de middeleeuwen bestonden de commons (‘meenten’ of ‘gemeenschap’) vooral uit grond waarvan het eigenaarschap ontbrak, zoals landerijen waarop vrij gejaagd en geplukt mocht worden. In de jaren negentig breidde deze definitie zich uit tot het internet en volgens (post)operaïstische denkers als Antonio Negri en Michael Hardt zouden alle culturele, intellectuele, en dataproducten hier ook onder moeten vallen. Geheel in deze lijn stelt Christiaens dat de eerder genoemde platformen ook als commonsgezien moeten worden. Zo zou het verboden moeten zijn om in de stijl van Uber of Airbnb eigenaarschap van zo’n platform te claimen en dit als verdienmodel te exploiteren. Daarentegen stelt Christiaens dat we qua arbeidsverhoudingen op deze terreinen niet meer terug kunnen naar eerdere werkgever-werknemerrelaties. Om dit punt kracht bij te zetten geeft hij als voorbeeld de rechterlijke uitspraak van de FNV tegen Helpling, een platform voor schoonmaakwerk. Toen de rechtbank Helpling duidde als ‘werkgever’, vertrok het uit Nederland en liet het werkloze schoonmakers achter. Zo dramatisch als Christiaens het schetst is dat natuurlijk ook weer niet, want veel van deze ‘werkloze schoonmakers’ maakten de volgende dag gewoon weer schoon op de oude manier: meestal zwart en door opdrachten binnen te hengelen via advertenties en mond-tot-mondreclame.
Volgens Christiaens is er echter geen weg terug, en dus pleit hij voor een ‘durfsocialisme’ dat zelf platformen ontwikkelt die gebruikt kunnen worden als commons. Als voorbeeld noemt hij Ride Austin en ATX: ‘commonistische’ platformen die opgetuigd werden nadat Uber en Lyft door strengere regelgeving uit Austin vertrokken. De hamvraag is echter wie deze durfsocialisten dan precies moeten zijn. Christiaens wijst vooral op overheden en sociale ondernemers, maar speelt weinig met ideeën van bijvoorbeeld arbeidssyndicalisme, waarin de arbeiders zichzelf van onderop organiseren in een bond. Voorbeelden hiervoor zijn er genoeg: de Freie ArbeiterInnen-Union (FAU) in Duitsland, de Confederación Nacional del Trabajo (CNT) in Spanje, of bonden als Vloerwerk en Horeca United in Nederland. Hierdoor lijkt zijn voorstel meer op een project dat door de EU zou kunnen worden gefinancierd dan op een proletarische revolutie. Op zich niks mis mee natuurlijk, maar ik vraag mij af hoe Christiaens’ voorstel nog te rijmen valt met de radicalere (post)operaïstische theorieën waarop hij zich baseert.
Durfsocialisme
In mijn ogen is Christiaens’ oplossing niet zonder problemen. Een ‘durfsocialisme’ leunt, allereerst, op de goede intenties achter deze platformen. In plaats van uitbuiting, controle, bespieding of andere slechte intenties moet je erop vertrouwen dat de ontwikkelaars, financiers en degenen die onderhoud plegen aan zo’n platform (IT-ondersteuning, hostingservices) integer handelen en niet verleid worden door zelfverrijking. Ten tweede legt zo’n filosofie de hoop op (toekomstige) alternatieve platformen. Deze alternatieven zouden vervolgens consumenten moeten verleiden om over te stappen naar minder schadelijke maar ook veelal duurdere en onbekendere platformen. Daarbij gaat zo’n idee voorbij aan één van de belangrijkste aspecten van het operaïsme:het geloof dat de arbeiders zelf de motor zijn achter grote veranderingen. Wat arbeiders volgens de operaïsten machtig maakt, is dat ze met hun arbeidskracht het kapitalistische systeem kunnen laten stokken of laten voortbestaan. Middels sabotage, overname, of stakingen hebben ze systemen laten struikelen en weer opgelapt toen er toezeggingen werden gedaan die voor hen acceptabel waren (zoals sociale wetten, inspraak, meer bescherming). Als gevolg daarvan zochten kapitalisten vervolgens naar andere manieren om winst te maken. Bijvoorbeeld middels de introductie van platformwerk of een verplaatsing van hun activiteiten naar lageloonlanden. Maar een marxist zou dan vervolgens zijn activiteiten richten op deze problemen, in plaats van parallelle socialere systemen op te tuigen.
De kluseconomie is een sterk en helder geformuleerd betoog. Christiaens’ toepassing van het operaïsmeop de huidige arbeidsmarkt is een origineel perspectief dat ik in de Nederlandstalige literatuur maar zelden ben tegengekomen. Daarbij verdient het boek een pluim voor de relevante voorbeelden van precaire arbeidsrelaties. Minder overtuigd ben ik over zijn oplossingen die in mijn ogen minder vallen te rijmen met de marxistische literatuur die hij voor zijn analyses aanhaalt.
Tim Christiaens, De kluseconomie: voor uitbuiting, klik aanvaard. Antwerpen: EPO, 2023
Dit artikel is verschenen in iFilosofie #79. Klik hier voor de volledige editie.