Column René ten Bos | Didi-Huberman

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #66. Klik hier voor de volledige editie.

“Tegenwoordig weten we dat op het meest fundamentele niveau alle levende wezens fotonenstromen uitzenden, of het nu in het zichtbare spectrum is of als ultraviolet licht.”

Tekst: René ten Bos

Dit citaat haal ik uit het net bij uitgeverij Octavo verschenen en door Ineke van der Burg vertaalde boek Het voortleven van de vuurvliegjes van de Franse kunsthistoricus en filosoof Georges Didi-Huberman (geb. 1953). Didi-Huberman is in Nederland een nagenoeg onbekende denker, maar hopelijk komt daar door dit boek verandering in.       

Vuurvliegjes zijn merkwaardige wezens. In de nacht kun je ze soms zien, maar je hebt tegelijkertijd nooit de indruk dat ze permanent bestaan. We lezen in dit boek dat ze vluchtig en broos zijn, dat ze niet anders dan vuur zijn maar dat het vuur in hen zit en vooral ook dat het oplichten niet zozeer bedoeld is om vijanden af te schrikken maar om soortgenoten te verleiden. Het oplichten moet je dus zien als een balts die gemeenschappelijkheid onder vuurvliegjes bevordert. 

Dit zijn slechts een paar kenmerken van vuurvliegjes, maar ze zijn voor Didi-Huberman belangrijk genoeg om van vuurvliegjes een metafoor te maken voor alles wat, ondanks alles, nog sprankelt van hoop en verlangen. Het idee komt niet van hemzelf, maar wordt ontleend aan het denken van de Italiaanse cineast Pier Paolo Pasolini (1922-1975) die het op zijn beurt weer ontleend had aan De hel van Dante. Pasolini roept het beeld van voortlevende vuurvliegjes op in een brief die hij in 1941 aan een vriend schrijft. Ergens is er, in weerwil van het dominante fascisme van zijn tijd, nog steeds aanleiding voor een blijvende hoop. Mensen, vooral mensen uit het volk, lichten net als vuurvliegjes nog steeds op. Kijk maar eens naar Napolitanen. Pasolini’s liefde voor gewone, alledaagse mensen, mensen die hij overigens ook liet acteren in zijn vele films, is legendarisch. Hoe bedrukkend de tijden ook zijn, in het gelaat van een rokende en koffiedrinkende Napolitaan valt altijd iets te zien dat nog iets van een ontsnapping suggereert. Je ziet het niet steeds. De fonkeling is, net als het oplichten van echte vuurvliegjes, slechts schokkerig en trillerig waar te nemen, maar ze is er niettemin. Ze staat voor levensvreugde, voor anders denken en ook voor verzet, juist op het moment dat het alles verschroeiende licht van de grote totalitaire systemen de kleine lichtjes onzichtbaar lijkt te maken.

Didi-Huberman signaleert bij de jonge Pasolini dus een onverwoestbaar optimisme, niet het optimisme van de utopist of de communist, maar het optimisme van iemand die ervan overtuigd is dat de vitaliteit en de verbeeldingskracht van mensen nooit zal uitdoven, ook al lijkt dat soms zo. Hij contrasteert de jonge Pasolini daarna met de 53-jarige Pasolini, die een paar maanden voordat hij op gruwelijke manier vermoord zou worden te kennen geeft dat het fascisme echt totaal is geworden en dat er in de spektakelsamenleving nergens nog vuurvliegjes te vinden zijn. De hele inzet van Didi-Huberman wordt dan duidelijk: wat is er met mensen als Pasolini – maar bijvoorbeeld ook met een denker als Giorgio Agamben, die overigens acteerde in één van de films van de grote cineast – gebeurd dat ze hun jeugdige, weliswaar wankelbare en schokkerige, maar desondanks onverwoestbare optimisme-ondanks-alles inruilden voor een bodemloos en gitzwart pessimisme? Het boek laat zich lezen als een kritiek op dit pessimisme: “Waarom vergist Pasolini zich zo wanhopig en drijft hij zijn wanhoop op die manier op de spits? Waarom heeft hij het verdwijnen van de vuurvliegjes voor ons verzonnen?” (p. 49) De auteur gelooft niet dat die vuurvliegjes verdwenen zijn en probeert met behulp van filosofen als Georges Bataille, Walter Benjamin en Hannah Arendt maar ook met behulp van kunstenaars als Laura Waddington de onvaste contouren te schetsen van een vuurvliegdenken dat niet anders kan dan, ondanks alles, toch optimistisch te blijven. Kennelijk zijn alle filosofen en kunstenaars niet genoeg, want ook de wetenschap – zie het citaat boven aan dit stuk – wordt er nog bijgehaald: als bioluminescentie inderdaad universeel is, waarom zouden we dan redenen hebben om ons over te geven aan pessimisme? Niet iedereen zal door de argumentatielijn overtuigd worden, maar het boek van Didi-Huberman sprankelt van inzichten en ideeën die we hard nodig hebben in duistere tijden.