Plato is een grote naam in de filosofie, maar veel biografieën kreeg hij niet. Classicus en vertaler Robin Waterfield heeft zich er nu aan gewaagd en schreef een mooi boek, dat ook ingaat op het avontuur dat Plato in Syracuse aanging om zijn ideeën over politiek in de praktijk te brengen.
Door Rogier van der Wal
Onlangs kwam in het nieuws dat er een verkoolde papyrus uit Herculaneum ontcijferd was waarin het levenseinde van Plato besproken werd. Plato had koorts en beklaagde zich over een Thracische slavin toen zij onritmisch op haar fluit speelde; kort daarna zou hij zijn overleden. Hij zou begraven zijn in de tuin van de Academie, vlakbij het mouseion. Hoewel bij dergelijke berichten altijd enige scepsis op z’n plaats is, was het toch even wereldnieuws. Dat laatste illustreert de enorme status van Plato als filosoof; iedereen die iets langer met filosofie bezig is kent het befaamde citaat van Whitehead over de westerse filosofie als een serie voetnoten bij Plato.
Die status ontleent hij voornamelijk aan de dialogen die onder zijn naam zijn overgeleverd. De bronnen die we over zijn leven hebben zijn van veel later datum en gelden als weinig betrouwbaar; veel ervan zouden we tegenwoordig afdoen als roddeljournalistiek. Des te knapper dat Robin Waterfield er nu in geslaagd is om een lijvige biografie over Plato te schrijven, die blijkens zijn voorwoord niet meer pretendeert te zijn dan een brede inleiding tot het oeuvre van Plato. Door gegevens te combineren kan hij zowel van Plato als van diens oeuvre en diens school een goed beeld schetsen. Waterfield citeert trouwens naast Whitehead ook Ralph Waldo Emerson: ‘Plato is de oorsprong van alle dingen waar denkers nog altijd over schrijven en debatteren.’
Hij begint door aan te geven welke van Plato’s dialogen en brieven hij als authentiek beschouwt. Van de dialogen zijn dat er 28, van de dertien onder Plato’s naam overgeleverde brieven maar drie. Daaronder zit wel de (lange) zevende brief.
Het boek schetst hoe Plato opgroeide in Athene in oorlogstijd: daar woedde toen net de Peleponnesische Oorlog tussen de aartsrivalen Athene en Sparta, die dertig jaar duurde en uiteindelijk door Sparta gewonnen werd. Plato kwam uit een welgestelde familie en had twee oudere broers en een zus. Plato kreeg waarschijnlijk een opvoeding en opleiding zoals die in een intellectueel milieu gebruikelijk waren. Hij begon ooit als dichter, moest zoals alle jongens onder de wapenen en was voorbestemd om de politiek in te gaan, maar toen gebeurden er achter elkaar twee dingen die roet in het eten gooiden: in 404 greep een aantal aristocraten, onder wie een oom en een neef van Plato, de macht in Athene en vestigde het schrikbewind dat ‘de Dertig Tirannen’ genoemd wordt. Dat leidde tot zuiveringen, maar het bewind was instabiel en werd het jaar erop alweer ten val gebracht. Enkele jaren later volgde de aanklacht tegen Socrates, die beschuldigd werd van goddeloosheid en het bederven van de jeugd. Toen dat resulteerde in de dood van Socrates, die door Plato als leraar hooggeschat werd (hij kende Socrates vanaf zijn zestiende en trok een kleine tien jaar met hem op), trok Plato zich helemaal terug uit de politiek en begon hij zijn filosofische werken te schrijven.
Die komen in het boek van Waterfield uitgebreid voorbij, maar zonder dat het boek leidt tot opsommingen of droge samenvattingen. Integendeel, de vaart blijft erin en het relaas is prima te volgen, ook zonder detailkennis van het oeuvre van Plato. De auteur slikt zeker niet alles voor zoete koek – zo is hij bijvoorbeeld sceptisch over de vele reizen die Plato volgens sommige klassieke auteurs gemaakt zou hebben – en is op zoek naar de essentie van het denken van Socrates en Plato. Die behelst volgens hem vooral dat Plato ons wil uitdagen om zelf (verder) te denken, en ons daarbij bewust te zijn van het grote verschil tussen kennis en mening, tussen weten en geloven. Een van de ergste denkfouten is in zijn ogen te denken dat je iets weet wanneer je in feite onwetend bent.
Waterfield onderscheidt twee clusters van samenhangende werken plus een restgroep. Dat past prima bij het traditionele beeld van vroege (Socratische) dialogen, die uit de middenperiode en een aantal latere dialogen, met de Wetten als laatste, geschreven toen Plato al een oude man was.
Het is hier niet de plaats om alle details te belichten. Je kunt goed merken dat deze auteur zeer goed thuis is in Plato’s oeuvre, dat hij zelf ook integraal in het Engels vertaald heeft en waar hij al meer dan veertig jaar studie aan heeft besteed. Er is een apart hoofdstuk over de Academie, de school die Plato in 383 v.Chr. begon. In het lesprogramma namen meetkunde en astronomie een voorname plaats in, omdat Plato geloofde dat je via die vakken kennis kon opdoen van eenheid, harmonie, orde en verhoudingen. In Plato’s school kwam een groep van ongeveer vijftig filosofen samen voor studie, deels oudere mannen die er langdurig bij betrokken waren en deels jongeren die vaak maar kort aanhaakten.
Waterfield beklemtoont ook de humor bij Plato, geen van-dik-hout-zaagt-men-plankenhumor maar subtieler, meer ingehouden en met meer ironie en sarcasme, zoals bij uitstek tentoongespreid door de ondervragende Socrates. Bij anderen was die humor overigens minder subtiel, zoals bij de komediedichter Aristophanes, die Socrates in zijn stuk ‘De Wolken’ op de hak nam. En een collega-filosoof schreef een dialoog onder de titel Sathōn (‘Lul’), wat klinkt als een vulgaire woordspeling op de naam Plato.
Het voorlaatste hoofdstuk gaat specifiek in op de pogingen die Plato in Syracuse gedaan heeft om zijn politieke theorieën in praktijk te laten brengen. Waterfield laat mooi zien waarom die nobele pogingen uiteindelijk wel moesten stranden: Plato moest op eieren lopen toen de tiran zelf toch minder met filosofie bleek op te hebben dan hij hoopte, en toen degene met oprechte filosofische belangstelling (adviseur Dion) verbannen werd. Dat is niet meer goedgekomen. Plato zelf werd op de terugweg bijna als slaaf verkocht, maar dit lot kon hem nog nét met de betaling van een aanzienlijke som losgeld worden bespaard.
Plato stierf in 347, zesenzeventig jaar oud. Zoals Waterfield aan het slot van zijn biografie terecht constateert: ‘Plato’s leven was waarlijk een leven ten dienste van de filosofie en daarom is zijn leven voor ons nog altijd van belang. De grote vragen zullen altijd blijven.’
Na zijn dood ontstond er rond zijn persoon een heldencultus. De Academie kreeg zijn neef Speusippus als nieuwe leider en heeft het daarna nog tot in de zesde eeuw na Christus volgehouden. Waterfield weerstaat de verleiding om nog een heel verhaal te beginnen over het Nachleben van Plato, maar geeft ons wel een zeer uitvoerige literatuurlijst achterin zijn boek (in totaal 16 pagina’s) met suggesties voor wie meer wil lezen, keurig thematisch gerubriceerd en met een indicatie welke studies bij uitstek geschikt zijn voor zelfstudie.
Een zeer leesbaar boek, dat alles biedt wat je ervan mag verwachten. De vertaler Wilma Paalman wordt op het omslag vermeld, zoals dat hoort; zij heeft een prima vertaling afgeleverd. Hooguit zou je kunnen zeggen dat Waterfield wat terughoudend is met citaten ter illustratie uit Plato’s werk, maar anderzijds zijn er meer dan genoeg bloemlezingen te vinden die daarin kunnen voorzien.
Robin Waterfield, Plato van Athene. Een leven als filosoof. Vertaald door Wilma Paalman. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2024