Arts, filosoof en schrijver Bert Keizer waagt zich maar al te graag aan een van de grootste filosofische problemen in zijn boek Het raadsel van de geest. Een filosofisch onderzoek: het lichaam-geestprobleem. Wat moeten we nu denken van onze ‘rare’ geest?
Door Anne-Mathije Bogerd
Er is iets geks aan de hand met dat wat wij geest, ziel of bewustzijn noemen. Als we praten over de geest, weten we ongeveer waar we het over hebben. We zijn ons ervan bewust dat het iets te maken heeft met onze gevoelens, emoties en verlangens. Vaak hebben we het over onze binnenwereld, dat kleine koninkrijk waarin we ons leven beleven. De geest heeft geen fysieke gestalte, in tegenstelling tot het lichaam, en toch is er een voelbare wisselwerking tussen het stoffelijke lichaam en de onstoffelijke geest. Een voorbeeld hiervan is dat mensen sneller overlijden aan een lichamelijke kwaal als ze de moed verliezen. We voelen dus aan dat de geest een relatie heeft met het lichaam, maar wat is die relatie dan? Dat is nu exact het probleem, we weten dat niet te beantwoorden.
Keizer onderzoekt in zijn boek hoe filosofen tegen het probleem aankijken en tot welke oplossingen zij komen. Hij komt tot drie beweringen: niemand is er nog in geslaagd om het lichaam-geestprobleem op te lossen, het probleem is een historisch groeisel dat ontstond in het werk van de eerste Griekse filosofen en de neurofysiologische kennis van sommige filosofen is onvoldoende.
Probleem (on)opgelost
Sinds Plato is er een duidelijke scheiding tussen het stoffelijke lichaam en de onstoffelijke geest. Keizer voert ons langs de grote westerse denkers die allen een poging hebben gedaan om het probleem voor eens en altijd uit de wereld te helpen. Hij bestudeert de welbekende namen waaronder John Searle, Thomas Nagel en David Chalmers. Elke filosoof bekijkt het probleem op een andere manier om grip te krijgen op de scheiding tussen lichaam en geest. Wordt de geest aangestuurd door het brein, is het bewustzijn gekoppeld aan begrijpen wat er zich afspeelt buiten het lichaam of is de geest toch een eigen entiteit?
Met humor en een bepaalde droogte, zo krijgt hij vaak jeuk van de gegeven oplossingen, geeft Keizer te kennen dat alle filosofen goede pogingen hebben gedaan om het probleem op te lossen, maar dat de probeersels slechts herformuleringen zijn. Volgens Keizer betekent dat niet dat alle denkpogingen zinloos waren: ‘Filosofie is nog altijd een van de meest aantrekkelijke pogingen om iets wijzer te worden over onszelf’. Dat kan wel zo zijn, maar zonder oplossing blijft het probleem bestaan. Maar is het wel een probleem? Keizer is van mening dat iemand zich niet snel beperkt zal voelen in het dagelijks leven, omdat er nog steeds geen samenhangende visie is op het verband tussen lichaam en geest. Hij geeft aan dat filosofie wel interessant is en dat hij daarom veel plezier beleeft aan het werk van filosofen die nadenken over het raadsel van het probleem. Het is duidelijk dat Keizer zich met vreugde heeft verdiept in de filosofische theorieën van het probleem. Het is echter jammerlijk dat het wederom een verdieping is in de welbekende, witte gedachtegangen van oude mannelijke filosofen. Valt er niet buiten dat gebied te onderzoeken?
Het proces
Het lichaam-geestprobleem is niet altijd een probleem geweest in de filosofiegeschiedenis. Keizer voert ons terug naar de wereld van de oude Grieken waar alles begon met mythen, prachtige verhalen over het leven op aarde en daarbuiten. Geleidelijk aan werden de mythen verdreven door de logos, die de goden die zorgden voor gewassen en water verdreef. De wereld zou stoffelijk zijn, het atomisme kwam op, de leer dat alle dingen uit zelfstandige elementen (atomen) bestaan.
Plato kan gezien worden als de koning van een volgende denkfase, hij veronderstelde naast een stoffelijke wereld een geestelijke wereld. Aan de ene kant hebben we de wereld zoals we die waarnemen met onze zintuigen, daarboven hangt de Ideeënwereld, een wereld die we kunnen zien met ons verstand. De toon is gezet, de geest is geboren en daarmee ook de scheiding tussen het stoffelijke lichaam en de onstoffelijke geest. Volgens Keizer kunnen we alleen van het lichaam-geestprobleem afkomen door terug te reizen naar de periode voor de Grieken. Toen bestond het onderscheid in het denken nog niet. Mij is evenwel niet bekend dat er een werkende tijdmachine is ontworpen. We zullen het ermee moeten doen.
Het ongelijk
Zou de neurofilosofie dan wellicht een aanzienlijke rol kunnen spelen in de oplossing van ons probleem? Die koppelt de geest aan de werking van het brein, maar volgens Keizer is er nog nooit een geest gevonden in de materie van de hersenen. Sommige filosofen en neurologen blijven echter overtuigd van de juistheid van de claim dat ‘lichaam en geest een LAT-relatie hebben’. Zo wilde David Chalmers met het bouwen van een wet aantonen dat lichaam en geest samenvallen. Keizers conclusie is dat er geen eenduidige samenhang is tussen een neuronale gebeurtenis en bewustzijn. Hij geeft dat stevig te kennen: ‘Hij [Chalmers] geeft geen antwoord op de boerelullenvraag hoe je erachter zou kunnen komen dat dit het geval is’. Het inbedden van de geest in het brein blijkt niet te werken, althans, bewustzijn blijft onverklaarbaar. Keizer geeft dat zo weer: ‘We kunnen vanuit de neurobiologie wel uitleggen welke processen de basis vormen voor bewustzijn, maar hoe die processen erin slagen die basis te vormen is en blijft onduidelijk.’ Deze zin klinkt teleurstellend. Is het niet zo dat Keizer tot een zoveelste herformulering komt?
Hoe komen we de teleurstelling te boven nu we weten dat de neurofilosofie ook geen uitkomsten biedt? Keizer geeft geen pasklaar antwoord. Hij komt niet verder dan te beamen dat het probleem onopgelost blijft en dat het nadenken over het lichaam-geestprobleem ons leidt naar de vraag wie of wat wij zijn: ‘Een met niets of niemand te rijmen aanwezigheid in wat men ten onrechte beschrijft als een uithoek in het Heelal. Er zijn geen uithoeken in het Heelal. We hebben geen idee waar we zitten’. En dat vind ik weer een teleurstellend einde.
Inleiding in de geest
Het raadsel van de geest is pittig te noemen als je geen voorkennis hebt van de diverse theorieën over het probleem, maar ja, het is dan ook een pittige kwestie. Na wat geworstel wordt het al snel duidelijk wat Keizer ons wil laten zien: het probleem is onoplosbaar. Zijn filosofisch onderzoek is geschikt voor eenieder die meer kennis wil opdoen over het lichaam-geestprobleem; je wordt op een overzichtelijke manier ingeleid in de materie. De primaire teksten van besproken filosofen helpen bij de uitleg van Keizers gedachtegangen. Dit boek is misschien niet geschikt voor mensen die geen lichaam-geestproblemen ervaren. Desondanks heb ik genoten van Keizers droge en ironische schrijfstijl en voel ik me gesteund in mijn onbegrip van het probleem. Graag ga ik door met mijn dagelijks leven.
Bert Keizer, Het raadsel van de geest, Een filosofisch onderzoek. Rotterdam: Lemniscaat, 2024