Speel oprecht

Tekst: Sandra Kooke

Als er één ding is dat Jan Wijn zijn leerlingen door de jaren heen heeft ingewreven, is het wel dat ze oprecht en gewetensvol moeten spelen. Hij heeft een bloedhekel aan geschmier.

Ze bestaan echt: mensen die naar Radio 4 bellen om te klagen over de uitgezonden muziek. Jan Wijn is er een van. Met enige regelmaat belt hij op. Laatst hoorde hij een pianiste ‘verschrikkelijk smakeloos’ Jeux d’eau van Ravel spelen.

‘Dat vond ik zo walgelijk. Dat ging in tempo vooruit en achteruit, op de meest smakeloze Hollywood-manier die je kunt bedenken. Ik bel dus op. “Wie is die pianiste?”, vraag ik. “Ze speelt verschrikkelijk. Dat kan de muziekredactie toch wel horen?” “Ja, dat vindt u”, zeiden ze. “Maar smaken verschillen.” “Maar dit heeft niet met smaak te maken,” antwoordde ik, “maar met onderscheidingsvermogen.” Haha, het is maar goed dat ik nog lesgeef, want anders word ik zo iemand die voortdurend de radio opbelt en ingezonden brieven naar de kranten schrijft.’

Het gaat hem aan het hart: pianisten die voortdurend sneller en langzamer gaan en de puls van het stuk negeren, of die links en rechts ongelijk aanslaan om meer en volgens hem oneigenlijke expressie te bereiken, of die het dramatische in de muziek uitvergroten tot melodramatische proporties.

Zolang we praten over muzikale analyse of het stimuleren van de eigen interpretatie van leerlingen spreekt de leraar Jan Wijn. Gaat het over smaak en stijl, dan spreekt de mens Jan Wijn. Het onderwerp duikt constant op in onze gesprekken, ook als ik er helemaal niet naar vraag. Zijn taalgebruik wordt meteen heftiger en kleurrijker. Hij zet zijn mening extra scherp neer om een beetje recalcitrant te zijn. Maar ook omdat hij om zich heen ziet dat zijn idee van juist musiceren niet aan de winnende hand is. ‘Ik vind dat er onder jonge musici ontzettend geschmierd wordt’, zegt hij.

Op de juiste wijze musiceren volgens Jan Wijn is: eerlijk, oprecht spelen en het eigen ego ondergeschikt maken aan de muziek. Onjuist musiceren is: ‘schmieren’, je laten leiden door ‘instantemoties’, iets bijzonders doen omdat je wilt laten zien dat je zo goed of diepzinnig bent. Hij vindt het ‘effecterig’, ‘dodelijk’, ‘volstrekt dom’ en ‘goedkoop’. En alles wat op schmieren lijkt ‘moet er onmiddellijk uit geslagen worden’.

In onze gesprekken kreeg menig gerenommeerd musicus een veeg uit de pan. De componist Philip Glass noemt hij ronduit een ‘charlatan’. ‘Schrijf dat maar op.’ Hij begrijpt niet wat mensen daarin horen. Zelfs Yuja Wang, een van zijn lievelingen, maakt zich volgens hem soms schuldig aan smakeloos spel. ‘Maar van die griet kan ik alles hebben’, zegt hij opgewekt. Zo inconsequent is hij wel, geeft hij toe.

Maar ook als Wijn het mooi vindt, uit hij zich ruimhartig, komen er grote woorden. Tegenover elke afgekraakte musicus staat er één die hij zeer bewondert.

Privé-emoties
Alle leerlingen beginnen te lachen als Wijns intense afkeer van smakeloos spel ter sprake komt. Allemaal hebben ze kennisgemaakt met zijn hevige ergernis hierover. En ieder van hen deelt in de kern zijn mening: eerlijk spelen staat voor hen bovenaan.

‘Geen flauwekul’, vat Lodewijk Collette het standpunt van Wijn samen. ‘Geen maniertjes’, herinnert Ivo Janssen zich. ‘Geen goedkope gevoeligheidssaus’, zegt Thomas Beijer. ‘Want dat is nep, cosmetica.’ ‘Geen privé-emoties’, aldus Frank Peters, zijn collega op het conservatorium. ‘Al is het natuurlijk ontzettend subjectief of je vindt dat er sprake is van een privé-emotie.’

Wijn is zich ervan bewust: ‘Ik ben soms een potentaat. Ik heb vreselijk uitgesproken ideeën. Ik vind dat mensen die dan weer wild, dan weer met enorm rubato spelen de essentie van de muziek niet snappen.’ Wat de essentie van muziek is? Wijn lacht. ‘Ja, dat is nou het vervelende. Dat is wat ik vind dat erin zit. Zo eigenwijs ben ik: met muziek weet ik gewoon wat dat is.’

Hij vond op het conservatorium vaak een medestander in Willem Brons, die enkele jaren geleden is gestopt met lesgeven aan het conservatorium. Brons: ‘Jan houdt niet van opgeblazen emoties. En daar heeft hij volkomen gelijk in. En hij laat zich geen knollen voor citroenen verkopen: hij is niet gevoelig voor dingen die geweldig lijken, maar het niet zijn.’

Een van de verschijnselen waar Wijn een kruistocht tegen houdt, is ongelijk aanslaan: de linkerhand eerder dan de rechter, of andersom. ‘Geaffecteerd! Zo van: kijk mij eens gevoelig spelen.’ Hij wordt er zeeziek van, verklaart hij. Hij vindt het burgerlijk, een speelwijze van tante Betje. Ongelijk aanslaan is een expressiemiddel dat aan het begin van de twintigste eeuw veel gebruikt werd. In de jaren vijftig en zestig ging men het ‘goedkoop’ vinden. Inmiddels laten pianisten zich weer zonder gêne inspireren door de oude virtuoze pianisten. Ongelijk aanslaan gebeurt weer met enige regelmaat. Ook Wijns leerlingen vinden hem op dit punt veel te streng. Lucas Jussen: ‘Ik gebruik het ook af en toe. Ongelijk aanslaan kan soms te gesuikerd worden. Wijn associeert het met dat type pianisten. Maar er is ook een middenweg.’ Dat wil Wijn inmiddels wel erkennen. ‘Soms kan het, als effect, wel mooi werken’, zegt hij.

IJdelheid
Het andere grote thema op dit gebied is de keuze van het tempo. Veel pianisten spelen in de ogen van Wijn veel te snel. Vooral natuurtalenten voor wie pianospelen makkelijk, ‘spielerei’, is. Zo kunnen ze laten zien hoe goed ze zijn. Soms kan Wijn daar ook om lachen. ‘Ze vroegen Martha Argerich een keer waarom ze de beroemde octavenreeks in het eerste deel van het Eerste Pianoconcert van Tsjaikovski zo snel speelde. “Omdat ik het kan”, antwoordde ze toen. Ha, dat vind ik dan toch ontzettend leuk.’

Erger is te langzaam spelen. Het eerste deel van Beethovens Mondscheinsonate is een bekend voorbeeld van Wijn. De triolen die de melodie begeleiden worden volgens hem veel te langzaam gespeeld. Dan raak je het karakter van de triolenbeweging kwijt. Het eerste van de drie Intermezzi opus 117 van Brahms komt ook vaak ter sprake. ‘Als je het te langzaam speelt, is het geen wiegeliedje meer. Bovendien, het middendeel van dit stuk, dat in mineur staat, moet nog langzamer. Dan staat het zo ongeveer stil.’

Vooral als er langzaam gespeeld wordt om diepzinnigheid te suggereren, gaat Wijn steigeren. ‘Ik heb een ongelooflijke hekel aan mensen die langzaam spelen uit ijdelheid. Ze krijgen er de zaal mee plat, omdat mensen denken: o, het is langzaam, dus is het diep. Dat woord wordt te pas en te onpas gebruikt in muziek, liefst bij langzame tempi. Maar ik vind het onzin.’

Is er dan geen diepzinnig spel? Er volgt een diepe zucht. ‘Ik denk dat je bedoelt: poëtisch of filosofisch. Ik hou niet van dat soort vaagheden. Dat is mijn Noord-Hollandse nuchterheid. Dat zweverige gepraat, nee. “Diepzinnig” is volgens mij een te vaak misbruikt woord. Men denkt dan aan leed, verdriet. Maar is leed wel een diepe emotie? Is vreugde niet dieper dan leed? Mensen die elkaar twintig jaar niet gezien hebben, vallen elkaar op Schiphol van blijdschap huilend in de armen.

‘Wat míj ontroert in muziek is de grootsheid. Na de première van de Zesde Symfonie van Tsjaikovski wilden mensen wel in de rivier springen. Ik vind die symfonie ook ontzettend ontroerend. Dat komt door de schitterende melodieën, maar ook doordat ze zijn ingebed in een groter geheel. Die symfonie, dat hele bouwwerk, staat voor de glorie, voor de grootsheid van de mens. Dát vind ik ontroerend.’

De ervaring van een overweldigende grootsheid, van het sublieme zoals dat sinds de romantiek heet, brengt hem vaak tot tranen. Waar komen die dan vandaan? Wijn denkt dat het toch tranen van verdriet zijn. ‘Verdriet, omdat de muziek ons herinnert aan iets dat we hebben verloren: de grootsheid van de mens. Het herinnert ons, denk ik, aan een gemis, aan een paradijselijke staat die we kwijt zijn geraakt. Ik weet dat niet zeker, maar zo zie ik het.

‘Ik ervaar het ook als een sporter heeft gewonnen en het Wilhelmus wordt voor hem gespeeld. Of als een leerling vol overgave iets speelt dat hij eerst niet kon. Dan komen bij mij meteen de tranen. En dat is volgens mij omdat op dat moment even het enorme vermogen van de mens, dat verloren is gegaan, in beeld komt. Ik ervaar het bijvoorbeeld ook bij het begin van de Eerste Symfonie van Brahms. Daar komen een paar akkoorden en die schuiven zo de hemel in.’

Tijdgeest
Wijns afkeer van effectbejag vindt zijn oorsprong in zijn jeugd. Zijn opvattingen over pianospelen stammen uit de jaren vijftig, toen hij zijn opleiding bij Cornelius Berkhout kreeg. Berkhout leerde hem de schoon heid van de eenvoud en droeg hem op de partituur gewetensvol uit te voeren. Dat sloeg aan bij Wijn. Het paste bij dit tijdvak, waarin afstand werd genomen van het virtuoze pianospel van de vorige generaties. Pianisten als Alfred Brendel, Arthur Rubinstein, Wilhelm Kempf, Clara Haskil. Dinu Lipatti, Svjatoslav Richter en Emil Gilels, de voorbeelden voor Wijn, stelden zich nadrukkelijk in dienst van de componist. Dat was ook de boodschap die Wijn kreeg van zijn leraar.

Maar die houding past ook bij zijn muzikale persoonlijkheid. Als pianist koos hij over het algemeen niet het zware, ‘diepe’ repertoire. Geen late Beethoven-sonates, wel de afstandelijke Ravel, de grillige Schumann, de luchtige Burleske van Richard Strauss en concerten van Saint- Saëns en de in die tijd voor oppervlakkig versleten Franz Liszt. Al is zijn opname van de Sonate in b klein van Liszt met geen mogelijkheid als oppervlakkig te beschouwen.

Willem Brons herinnert zich dat Wijns spel dichter bij de Franse dan bij de Duitse muziek stond. ‘In Franse muziek zit meer afstand en distinctie dan in de Duitse traditie. Ravel bijvoorbeeld wilde niet dat men zijn stukken interpreteerde. Speel gewoon wat er staat, was zijn mening. Jan Wijn stond daar iets dichterbij. Ik heb ooit zijn opname gehoord van de Variations Symphoniques van César Franck. Dat speelde hij met een beetje objectiviteit. Zo moet je Franck ook spelen. Die muziek pendelt tussen passie en sereniteit. Bij te veel passie gaat de sereniteit verloren. Het Concert voor de linkerhand van Ravel heb ik hem ooit in het Concertgebouw horen spelen. Dat was misschien wel het mooiste dat ik ooit van hem heb gehoord.’

Het antivirtuoze tijdperk is al lang voorbij. Sinds de jaren zestig is de muzieksmaak enorm veranderd. Ook die van Wijn. Alleen al door de authentieke muziekbeweging die in de jaren zestig, deels vanuit Nederland, de wereld veroverde. Wijn pikte veel op van mensen als Gustav Leonhardt en Frans Brüggen. En van zijn collega Willem Brons. ‘Die heeft een goede invloed gehad op mijn tempi. Bij hem zijn de fuga’s van Bach nooit maniakaal snel of langzaam. Hij geeft alle harmonieën de tijd om een eigen jasje aan te trekken.’

Maar sommige stijlveranderingen van de laatste tijd wijst Wijn resoluut af. Zo maakt tegenwoordig het relatief sobere spel uit eerdere decennia weer plaats voor meer vrijheden. Een octaaf in de bas erbij pakken, arpeggio’s van akkoorden maken, virtuoos schitteren met nog sneller spel of extremere tempowisselingen: bijna niemand fronst er nog de wenkbrauwen bij. De concurrentie onder internationale pianisten is groot. Om op te vallen kiezen ze steeds meer voor extreem spel, dat wel imponeert, maar niet de compositie dient. Het publiek smult ervan, het is makkelijk scoren. Wijn vindt het een spijtige ontwikkeling en dat steekt hij niet onder stoelen of banken.

Gezond musiceren
Zoals Wijn onder invloed van Berkhout stond, zo ondergaan zijn leerlingen weer zijn invloed. Wat niet wegneemt dat zij ook weleens andere opvattingen hebben dan hun leraar. Wijn heeft niet veel interesse in de muziek van de Rus Nicolaj Medtner, Frank Peters en Caspar Vos juist wel. Van Arthur Jussen mag er op een concert wel een extra schepje romantiek bovenop de nuchterheid van Wijn. Thomas Beijer vindt dat Wijn een grotere ‘estheet’ is dan hij. ‘Jan wil altijd dat het aangenaam klinkt, dat het echt mooi is. Ik zoek wat meer de rauwe rafelranden op. Sommige stukken moeten gewoon lelijk worden gespeeld. Lavapies uit de Ibéria van Albéniz gaat over zatlappen in een kroeg, dat moet een beetje vulgair klinken. Daar heeft hij moeite mee.’

Maar als het gaat om oprecht spelen volgen de meesten van zijn leerlingen Wijn op de voet. Het zal hem goed doen dat velen net als hij gruwen van het hedendaagse ‘schmieren’. Soms hoor je Wijn letterlijk terug in hun woorden. Zo herinnert Ronald Brautigam zich dat Wijn ‘gezond’ musiceerde en dat vond hij een goed voorbeeld. ‘Gewoon spelen wat er staat. Goede muziek heeft niet meer nodig, vind ik.’ Bart van de Roer: ‘Pianisten hebben tegenwoordig een hang naar extreme dingen. Dat is iets van deze tijd: je moet opvallen. Maar echt grote pianisten hoor je nooit gekke dingen doen.’ Thomas Beijer vindt dat die oprechtheid tegenover muziek de leerlingen van Wijn karakteriseert. Hij formuleert het zo: ‘De leerlingen van Jan Wijn herken je aan hun goede smaak.’

Ook Paolo Giacometti vindt oprechtheid een van de belangrijke lessen van Wijn. Hij waarschuwt dat daaruit niet moet worden geconcludeerd dat Wijn niet houdt van gevoelvol spel. ‘Mensen denken soms dat Jans nadruk op eerlijk spel een vorm van academisme is. Of van Hollandse nuchterheid. Dat is het niet. Bij masterclasses van de Hongaarse György Sebök merkte ik dat hij precies als Jan reageerde. Alle stoerdoenerij of overdreven toestanden moesten weg, zodat de kern van de muziek bloot kwam te liggen. Sebök is geen Hollander, en hij is juist heel spiritueel. Net als Jan dus.’

Het is regelmatig aan Wijn te merken dat hij totaal niet nuchter is als het om muziek gaat. Dan is hij vaak opeens tot tranen toe geroerd. Zoals onlangs, toen hij een leerling van David Kuyken op een examen Des pas sur la neige van Debussy hoorde spelen. Als hij erover wil vertellen, valt hij stil, ontroerd. Er staan tranen in zijn ogen. ‘Zie je, als ik eraan denk, begint het al. Dat krijg je op deze leeftijd. Die jongen speelde dat zo mooi, zo verlaten. Dat is precies de essentie van dat stuk. Ik begrijp niet dat iemand dat zo kan.’

Een leerling zei een keer tegen hem: u hebt één vrolijk en één droevig oog. Wijn: ‘Dat is natuurlijk zo: onder mijn vrolijkheid zit een laag verdriet. Dat heeft ieder mens. Muziek raakt daaraan. Maar het mysterie van de kunst is nou juist dat de hartverscheurende pijn er niet met dikke scheppen bovenop ligt.’

Dit artikel is onderdeel van Speel! De lessen van Jan Wijn van Sandra Kooke.

Winkelwagen
Scroll naar boven