Dubbele waarheid

Tekst: Michel Dijkstra

De beroemde en beruchte eerste zin van de Genjōkōan luidt:

Op het moment dat alle dharma’s de boeddhadharma zijn, dan zijn er onwetendheid en ontwaken, is er beoefening, is er geboorte, is er dood, zijn er boeddha’s en zijn er levende wezens.

Hierop volgt een uitspraak die het tegendeel lijkt te beweren:

Op het moment dat de tienduizend dharma’s allemaal zonder eigen bestaan [of zonder ‘zelf’ – MD] zijn, dan is er geen onwetendheid, dan is er geen ontwaken, dan zijn er geen boeddha’s, dan zijn er geen levende wezens, dan is er geen verschijnen en dan is er geen verdwijnen.

Met deze twee uitspraken past Dōgen de zogenaamde ‘leer van de dubbele waarheid’ toe, die door de invloedrijke Indiase filosoof Nāgārjuna of ‘De Tweede Boeddha’ in de tweede eeuw n.Chr. werd geformuleerd. Deze doctrine draait om twee criteria voor het beoordelen van de waarheid van uitspraken. Dōgens eerste zin slaat op de zogeheten ‘conventionele waarheid’ en houdt in dat onze begrippen naar stabiele, op zichzelf staande entiteiten in de werkelijkheid verwijzen. ‘Op het moment dat alle dharma’s de boeddhadharma zijn’ betekent zoveel als: ‘Wanneer we naar de wereld vanuit een boeddhistisch perspectief kijken, dan zijn er boeddha’s en levende wezens, enzovoort’.

In de tweede zin, die de ‘ultieme waarheid’ verwoordt, worden deze begrippen echter onmiddellijk gedeconstrueerd. De woorden ‘Op het moment dat de tienduizend dharma’s allemaal zonder eigen bestaan zijn…’ slaan op het cruciale begrip leegte (Skt. śūnyatā), hetgeen inhoudt dat niets op zichzelf bestaat. Alle dingen zijn afhankelijk van andere dingen en in die zin heeft geen enkel ding een eigen wezen of substantie. Begrippen zoals ‘boeddha’s en levende wezens’ of ‘verlichting en onwetendheid’ slaan volgens de ultieme waarheid dan ook niet op zaken die in de werkelijkheid bestaan, want als je goed kijkt is er geen enkele ‘zaak’ te vinden.

De begrippen ‘conventionele’ en ‘ultieme’ waarheid lijken een hiërarchie te impliceren en je zou op de gedachte kunnen komen dat degene die de hoogste waarheid snapt zich tevens in een hogere werkelijkheid bevindt. Dōgen haast zich dan ook te zeggen dat de weg van de boeddha’s vanaf het begin ‘ontspringt vanuit vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid’, waardoor er ‘ontstaan en vergaan’, ‘onwetendheid en verlichting’ en ‘levende wezens en boeddha’s’ zijn.69 De boeddha was immers uiteindelijk ook maar een mens die in deze wereld leefde en zijn leer zo goed en zo kwaad als het ging probeerde door te geven. ‘Vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid’ hebben bovendien de connotatie van karma, dat vaak vergeleken wordt met het rijpen of juist niet rijpen van de vruchten van je handelen. Zelfs al doe je nog zo je best, benadrukt Dōgen, dan nog kunnen je ‘geliefde bloesems vallen’ en kan het ‘onkruid woekeren terwijl je er een hekel aan hebt’. Zo spelen de noties van falen en karma, die in het latere werk sterker worden aangezet, in nuce al een rol in het jeugdwerk Genjōkōan.

Meer lezen? Bestel De essentie van Dogen.