Een interview met Jan Bransen
Filosofie is een gezamenlijke bezigheid. Dat beschrijft hoogleraar Filosofie van de gedragswetenschappen Jan Bransen in zijn nieuwste boek En nu? De mens als bedreigde diersoort. Crisissen volgen elkaar in hoog tempo op. Wat kunnen we daaraan doen? We moeten anders leren denken, aldus Bransen. Daarover filosoferen we in de lounge van de ISVW in Leusden.
Door Anne-Mathije Bogerd
Waarom heb je dit boek geschreven?
Duurzaamheid is een nieuw thema dat in de reguliere filosofie nog niet genoeg aandacht heeft gekregen. Op dit moment begint iedereen erover te schrijven, dertig jaar terug was duurzaamheid geen wijsgerig antropologisch thema. Destijds heb ik een aantal artikelen gepubliceerd en die wilde ik bijeenbrengen in een boek. Daaruit zijn de afzonderlijke hoofdstukken ontstaan. Sommige artikelen zijn niet opgenomen, andere artikelen zijn aangepast of speciaal voor het boek geschreven.
Op dit moment wordt er veel geschreven over duurzaamheid en het Antropoceen. Hoe onderscheid jij je daarin met jouw boek?
Dat is een goede vraag. Het boek is een uitnodiging om op een andere manier naar mensen te kijken en wijkt af van de manier waarop andere auteurs over duurzaamheid schrijven. Het boek is optimistisch, er wordt geen haast gepretendeerd om problemen op te lossen en ik maak van duurzaamheid een mentaliteitsverandering. Dat zie je terug in de ‘van-naar’-hoofdstukken. [Bransen nodigt de lezer uit om anders te denken aan de hand van elf mentaliteitsveranderingen. Elk hoofdstuk beoogt een verandering, bijvoorbeeld van heerser naar debutant – AMB]. Het belangrijkste verschil is dat ik niet wil dat dit boek bijdraagt aan een groeiende stapel deskundigheid of intellectuele wijsheid. Natuurlijk ontsnapt dit boek er niet aan dat het een deftig boek wordt op een stapel met allemaal elitaire mensen die ingewikkelde praatjes verkopen, maar dat is niet de filosofie. Filosofie vindt plaats op straat. Eigenlijk zou ik echt op een zeepkist moeten staan.
Je brengt nieuwe concepten naar voren in je boek, waaronder de opkomst van de debutant. Wie is dat?
Een debutant is een beginneling, iemand die pas net komt kijken. Evolutionair gezien stel ik dat wij er pas net zijn, wij zijn debutanten tussen andere levende soorten in een levende omgeving. Een debutant heeft geen last van de macht der gewoonte, hij kan met een frisse blik kijken naar wat hier gebeurt.
Ons onderwijs maakt van debutanten leerlingen, die naar school moeten, die hun mond moeten houden en voorlopig moeten begrijpen dat andere mensen hun opdrachten geven. Dat is niet wat ik met ‘debutant’ bedoel. Ze mogen nergens over meepraten en zeker geen verontrustende vragen stellen. Ik wil de debutant van twee tot vier jaar prominent maken, het kind dat de waaromvragen stelt. Ik vind het belangrijk dat we de rol van debutant kunnen spelen, ook als we al vertrouwd zijn met een praktijk. Het opnieuw innemen van de debutantenrol kan verfrissend werken. Je gaat opnieuw kijken naar vreemde vanzelfsprekendheden die in een praktijk ingesleten zijn.
Op welke manier ben jij een debutant?
Wat bij een debutant hoort is dat hij niet alleen nieuwsgierig en enthousiast is, maar ook met verwondering kan kijken. Een debutant is eropuit om in iedere situatie te leren en zichzelf blijvend te ontwikkelen. Ik denk dat ik dat overal waar ik kom probeer te doen. Dat slijt erin als een vaardigheid.
Wat is die vaardigheid?
Verbazing en het hebben van een open blik voor reële mogelijkheden die gemakkelijk over het hoofd gezien kunnen worden. Je hebt heel veel polarisatie, je moet links of rechts stemmen. De uitdaging is het vinden van een derde alternatief. En dat betekent niet een derde partij die in het midden zit, maar de zoektocht naar het rijke midden. Een plek die nog niet goed verkend is, die kan ontsnappen aan de zwakheden van beide buitenkanten en kan profiteren van de kracht van beide buitenkanten. Dat is de mooiste positie. Als de debutant oog gaat hebben voor wat er mogelijk is in situaties waarin alles volkomen automatisch één kant op lijkt te gaan, dan ziet hij meer mogelijkheden.
Moeten we de verwachting hebben dat iedereen een debutant wordt? Hoe ziet de wereld er dan uit?
Dat zou ik wel willen meemaken. Het gaat er ook om de ról van debutant te kunnen spelen. Als iedereen die rol kan spelen op momenten dat er behoefte is aan een open houding en een ander alternatief, dan gaat de wereld er heel anders uitzien. Ik ben geen visionair, dat wil ik niet zijn. Ik wil niet de suggestie wekken dat ik weet waar deze wereld heen zou moeten. We zitten met de ballast die we nu hebben, we ploeteren nu. Wat is nodig in deze situatie? Ik heb geen flauw idee waar we heen moeten, we moeten het goede kunnen definiëren zonder nastreving van een uitkomst. Dat is vernieuwend aan mijn boek.
Je schrijft ook over de morele gastmens, wat houdt dat in?
Gastmens is niet zo moeilijk te bevatten. De gastmens is degene die gastvrijheid biedt aan anderen. Het is iemand die op een ogenschijnlijk onfatsoenlijke manier de ruimte in beslag neemt om die ruimte vervolgens aan anderen als zijn gasten aan te bieden. Hij neemt regie in het besef dat dat niet betekent dat hij de enige is die de regie heeft, hij geeft tegelijkertijd de regie uit handen. Hij geeft gastvrijheid en gastverantwoordelijkheid. Waarom het moreel is? De morele gastmens duidt de ondefinieerbaarheid van een situatie in morele termen. De gastmens is betrokken op het goede, zonder te weten wat het goede precies is, behalve dan het bieden van gastvrijheid. Op het moment van de inval in Israël waarbij moord en verderf werd verspreid, zijn er ongetwijfeld mensen geweest die opstonden als morele gastmensen. Zij probeerden comfort te organiseren en richting te geven, gericht op het goede. De morele gastmens is altijd gericht op ingrijpen en inrichting geven aan een verder verloop van een bepaald scenario, zonder precies te weten hoe iets moet gaan aflopen.
Wie is jouw voorbeeld van een moreel gastmens?
Dat vind ik lastig. De morele gastmens is niet een type persoon die dat zijn of haar hele leven is, het gaat om gedragingen. Het is iemand die iets goed kan doen in concrete situaties. Ik denk niet dat Greta Thunberg altijd een moreel gastmens is. Maar toen zij als 14-jarig meisje voor het stadhuis in Stockholm ging zitten was dat een mooie vorm van de ruimte veranderen om het scenario anders te laten verlopen.
Hoe ziet ons scenario er nu uit?
We hebben de neiging om te gemakkelijk en te lui abstract te praten. Wat moeten we nu doen? Dat klinkt alsof duidelijk is wat ‘nu’ is en wie ‘we’ zijn. Zelfs als we het zo klein maken als onze situatie op dit moment, maken we het onmiddellijk groter. We zijn al bezig met het einde van dit specifieke scenario. Het is vaag wat de grenzen hierin zijn en wie er allemaal meedoen. Daarin nemen we voortdurend stilzwijgende bepalingen op. Ik maak het zo klein als dit gesprek, maar jij bedoelde iets groters. Dat was niet direct duidelijk. Het bewust worden van grenzen is een belangrijk onderdeel van het debutant zijn en moreel gastmens zijn. De debutant weet eigenlijk niet goed wat de grenzen zijn, dat hoort bij een debutant. De morele gastmens grijpt in omdat de grenzen vaag geworden zijn en geeft zelf grenzen aan.
Is er een rol weggelegd voor de overheid in onze debutantenrol? Hebben we nudging nodig?
Nudging hebben we altijd nodig. Ik ben fan van een democratische verhouding tot de overheid. Ten diepste zijn wij de overheid zelf. In het neoliberale denken wordt de overheid al snel als een soort vijand gezien. De gedachtegang is daarbij dat wij als burgers ons eigenbelang nastreven en dat de overheid onze vrijheid moet regelen. Die overheid zijn wij echter zelf. Regeren en geregeerd worden zijn twee kanten van dezelfde medaille. Er is allerlei ruimte voor de overheid. Het is een institutie, net als de ISVW. In instituties gaan bepaalde gewoonten macht krijgen, daar moeten we voorzichtig mee omgaan en ze steeds opnieuw bevragen.
Wat is jouw eigen kritiek op het boek?
Ik leen kritiek van anderen. Er wordt veel gezegd in het boek, maar de aardbewoner komt niet goed uit de verf. Dat vind ik wel kloppen. Er zijn teksten over sociale interactie, maar interactie met de bomen, de aarde, het plantenzwerk is nauwelijks aanwezig. De eerste twee hoofdstukken zijn te moeilijk, dat is een lastig begin. Tegelijkertijd vind ik dat het geploeter uiteindelijk wordt beloond. Wat best uit te leggen is als kritiek, die ik ook accepteer, is het volgende: ik heb niet de energie om alles wat over dit onderwerp geschreven is te bestuderen of te lezen. Ik verzin het allemaal zelf en daarmee doe ik vast allerlei mensen tekort die ook al heel goed en lang nagedacht en geschreven hebben. Ik heb daar het geduld niet voor en het tweede is een rechtvaardige maar ook retorische truc. Ik schrijf voor een breed publiek dat al die andere dingen ook niet gelezen heeft. Ik wil de praktijk van filosofie veranderen. Ik denk niet dat het op zich goed is om bij te willen dragen aan het corpus dat er al over dit onderwerp is. Dat doe ik niet, ik wil niet dat het filosofische debat in zichzelf gekeerd blijft. Liever zeg ik gewoon wat ik vind.
Ben jij trots op je boek?
Ja, ik ben wel trots. Het grappige is dat het op allerlei manieren een groepsproduct is. Ik ben trots op de lay-out van de kaft en de samenhang in het boek, dat heb ik niet alleen gedaan. Het voelde alsof die tekst geschreven wilde worden en ik het niet zelf verzonnen had. Dat klopt niet en toch ook weer wel. Iedereen die schrijft snapt dit. Ik wist niet dat ik dit kon schrijven. Ik heb geschreven wat ik niet verzinnen kon.
Jan Bransen, En nu? De mens als bedreigde diersoort. Leusden: ISVW Uitgevers, 2024