In Limitarisme betoogt Ingrid Robeyns dat de huidige welvaartsverdeling een moreel onverdedigbare situatie is. Ze zet uiteen hoe buitensporige vermogensconcentratie ervoor zorgt dat de armen arm blijven, problemen die collectieve actie vereisen niet worden onopgelost, de democratie wordt uitgehold en de superrijken hun menselijkheid verliezen. Robeyns pleit daarom overtuigend voor een limiet op extreme rijkdom.
Door Luc Horsten
Het hart van Robeyns’ betoog bestaat in de zoektocht naar de legitimatie van de limiet op rijkdom. Ze gebruikt morele argumenten en politieke overwegingen om deze rijkdomsgrens bijval te geven. In Limitarisme wordt betoogd dat een rijkdomsgrens van grofweg 10 miljoen euro de politieke en ethische grens moet zijn. Hiermee blijft de mogelijkheid van een comfortabel leven, terwijl de schadelijke gevolgen van extreme vermogensconcentratie worden opgelost. Het is echter belangrijk de focus niet op een getal te leggen, maar op het realiseren van een betere wereld.
Hiervoor is de morele component van het limitarisme cruciaal. De neoliberale mantra’s greed is good en the sky is the limit hebben volgens Robeyns namelijk enorm veel schade aangericht. Dit neoliberale ethos is diep in ons denken verankerd en daarom is een gestaltswitch naar een limitaristisch ethos hard nodig. Met het neoliberale gaat het idee gepaard dat iedereen met hard werken extreme rijkdom zou kunnen bereiken, en dat degenen die deze rijkdom bezitten het daadwerkelijk verdienen. Hierdoor wordt de vraag naar de morele wenselijkheid van welvaartsverdeling niet meer gesteld. Robeyns biedt een breed scala aan argumenten voor de morele onhoudbaarheid van de scheve welvaartsverdeling.
De gevaren van extreme vermogensconcentratie
Zo laat de extreme vermogensconcentratie zich niet rijmen met het streven naar een duurzame wereld. De wereld staat in brand en dreigt ten onder te gaan. Ten eerste hebben de extreem rijken een buitenproportioneel grote ecologische voetafdruk. Ten tweede vereist de klimaatcrisis een collectieve aanpak, die het effectiefst kan worden georganiseerd via instituties die een langetermijnvisie kunnen hanteren. Het opgehoopte vermogen dat nu in het bezit is van een kleine groep superrijke individuen kan daar goed worden ingezet.
Daarnaast is het vermogen van de superrijken vaak besmet geld. Het is geld dat op de een of andere manier een spoor van onrecht heeft achtergelaten. Of dit nu ecologische schade of onderbetaalde werknemers betreft: een overgrote meerderheid van dit geld heeft een duistere keerzijde. We zullen ons de vraag moeten stellen in welke mate het vermogen op een rechtmatige wijze verkregen is, en we zullen onder ogen moeten zien dat de herverdeling van de welvaart dé manier is om de schade te verrekenen.
Ook holt extreme rijkdom de democratie uit. Met een enorm vermogen kan immers politieke invloed worden gekocht, waarmee de superrijken een buitenproportioneel grote invloed hebben in politieke beslissingen. Het principe van ‘één persoon, één stem’ verdwijnt hiermee. Daarnaast hebben de superrijken toegang tot financieel adviseurs en advocaten die hen alle mogelijke mazen in de wet weten te wijzen, waardoor zij zo min mogelijk belasting hoeven te betalen. Ook hier is de morele component van het limitarisme zo cruciaal. Deze fiscale zetten zijn namelijk veelal legaal, maar daarmee nog niet rechtvaardig.
De onderliggende klassenstrijd
In een interessante passage zet Robeyns uiteen dat veel superrijken hun menselijkheid verloren zijn ten gevolge van hun extreme rijkdom. Ten eerste is drugsgebruik een groot probleem onder de superrijken. Daarnaast oppert ze dat het ophopen van vermogen als een verslaving kan worden gezien. Ook worden hun persoonlijkheden afgevlakt en uitgehold door hun publieke imago en sociale afzondering. Dit zou de morele autonomie van de superrijken ondermijnen. Om hen te helpen zouden we een grens aan welvaart moeten stellen: daarmee is het limitarisme ook voor de superrijken wenselijk.
Als het zo is dat de extreme welvaart van de superrijken hun morele autonomie zou ondermijnen, dan zou een logisch gevolg zijn dat de rest van de burgers de beslissing vóór hen zouden moeten nemen om naar een limitaristische samenleving toe te bewegen. Omdat de welvaartsverdeling te onrechtvaardig is geworden, moeten we immers een beroep doen op de morele grens van welvaart, iets waartoe de superrijken niet in staat zouden zijn. Robeyns richt zich dan ook tot de superrijken en waarschuwt ze voor een uiteindelijke opstand tegen deze rijke elite.
Hier lijkt de klassenstrijd op te doemen, al neemt Robeyns dit woord niet in de mond. Mogelijk vermijdt ze dit omdat er met regelmaat ideeën resoluut van tafel worden geveegd zodra er enige connectie met Marx wordt gelegd, middels een karikatuurschets van een communistische staat. Dit is niet het constructieve gesprek dat Robeyns met Limitarisme wil creëren. Het is echter de vraag of we niet beter kunnen benoemen hoe de vork in de steel zit, als we van een neoliberaal ethos naar een limitaristisch ethos willen bewegen.
Het voorstel van Robeyns moeten we volgens haar begrijpen als een regulatief ideaal dat voor een eerlijkere wereld moet zorgen. Ze heeft geen theoretische, klasseloze samenleving als eindpunt op het oog. Ze verwerpt ook uitermate stellig een door de overheid geleide planeconomie waar sterke politieke repressie bij komt kijken. Toch lijkt een marxistische analyse van machtsverhouding een zinvolle bezigheid. De verhouding tussen de superrijken en de rest van de wereld lijkt immers wel elementen te bevatten die doen denken aan een klassenstrijd.
Als de superrijken niet het morele vermogen bezitten om in te zien dat de welvaartsverdeling onrechtvaardig is, zullen zij geen afstand doen van de buitenproportionele politieke macht. Dit heeft een ondermijning van de democratie tot gevolg, waardoor de vraag ontstaat of een opstand gerechtvaardigd is. Ook benoemt Robeyns dat de arbeidersklasse en de middenklasse van de moderne samenleving vaak weinig besef hebben van de enorme kloof tussen hun welvaart en de extreme welvaart van de superrijken. Het besef van hun positie en hun collectieve kracht zou één van de noodzakelijke stappen zijn naar een eerlijke verdeling. Robeyns benoemt niet expliciet dat dit een vorm van klassenbewustzijn is, maar hier lijken toch parallellen gemaakt te kunnen worden met een marxistische analyse.
In gesprek over onze toekomst
Robeyns betoogt sterk waarom het neoliberale uitgangspunt moreel onhoudbaar is, hoe de huidige welvaartsverdeling daaruit voortkomt en waarom deze welvaartsverdeling ook moreel onhoudbaar is. Limitarisme legt de onhoudbare situatie bloot waarin we ons momenteel bevinden, en doet een voorstel voor een herverdeling van de welvaart middels een limiet op de hoeveelheid geld die iemand mag bezitten. Het is een gewaagd voorstel, dat velen als extreem zal voorkomen, maar Robeyns laat ook zien dat juist de huidige welvaartsverdeling de extreme variant is.
Wat de lezer ook van het voorstel vindt, Limitarisme bevat een uitgebreid overzicht van het debat omtrent de problematiek van de welvaartsverdeling. De ideeën van Robeyns zijn uitermate interessant en vormen een uitstekende uitnodiging tot een oprechte discussie over de organisatie van onze samenleving. Dit is precies wat Robeyns graag ziet: een verandering van het neoliberale ethos naar een limitaristisch ethos vereist namelijk oprechte discussie over de vraag wat een rechtvaardige inrichting van ons economisch systeem is. Deze vraag stellen we te weinig, maar is voor ons allemaal van levensbelang.
Ingrid Robeyns, Limitarisme. Pleidooi tegen extreme rijkdom, Amsterdam: De Bezige Bij 2023
Dit artikel is verschenen in iFilosofie #76. Klik hier voor de volledige editie.