Onder de rode plu van Nietzsche

Een filosofische wandeling vanuit de ISVW

Tekst: Eric Brinckmann
Beeld: Anneke van Leeuwen

Met de viering van het 100-jarig bestaan van de ISVW, in 2016, werd er ook filosofisch gewandeld. Je zou zeggen dat zich in die eeuw, met het ruim 2000 ha grote natuurgebied als achtertuin, een filosofische wandeltraditie heeft ontwikkeld. Heraclitus, Zhuang Zi, Cusanus, Dionysius de Kartuizer, Hobbes – met een inktpot aan zijn wandelstok – Rousseau, Goethe, Nietzsche, Emerson, Thoreau, Wittgenstein, Heidegger, om maar enkele invloedrijke wandelende denkers te noemen, geven toch voldoende aanleiding om niet alleen binnen te filosoferen, maar er al denkend op uit te trekken. Zonder beweging geen nieuw denken zeggen ze allen, zonder uitzondering. Frederik van Eeden (1860-1932), één van de grondleggers van de ISVW, was ook al een wandelaar. Voldoende aanleiding voor een wandelpraktijk, denk je dan. De afgelopen zomerseizoenen zijn er daarom wandelweken georganiseerd. De deelnemers bleken liefhebbers van filosofie, maar in niet mindere mate enthousiaste lopers. Toch was de deelname relatief bescheiden. Een specifieke categorie dus, die het toch al gewend was. Buiten lopen en op die manier het denken trainen, anders dan alleen een luchtje scheppen in de pauze van een filosofiecursus, zou vanzelfsprekender kunnen zijn. Filosofisch wandelen kan dat ‘bewegende denken’ extra stimuleren en de ruimte om ons heen anders doen ervaren. Laat daarom eens een filosoof meelopen en kijk wat er gebeurt. In deze bijdrage gaan we vanuit de ISVW op landgoed Den Treek aan de wandel met Friedrich Nietzsche (1844-1900).

Spierbeweging
Wandelen en filosoferen. Waarom Friedrich Nietzsche als filosoof om met ons mee te lopen? Simpelweg omdat hij een raswandelaar was. Misschien wel de meest fanatieke uit het genoemde rijtje, omdat hij wandelen beoefende als een expliciete methode van denken en digesteren. Hersenen en darmen lijken niet voor niets op elkaar, zonder voedsel geen ideeën en beide moeten verteerd worden. Daar is spierbeweging voor nodig. Nietzsche geeft het dringende advies geen ideeën aan te nemen die niet zijn ontstaan door een vrije beweging in de open lucht en waarin niet de spieren doorklinken.

Acht uur wandelen per dag is voor een wandelaar als Nietzsche geen uitzondering. Ook omdat het buiten voor Nietzsche een natuurlijke omhulling, een vanzelfsprekende ruimte is. Door zijn boeken waait de frisse berglucht, het buiten moet erin beleefbaar zijn. Dat lukt alleen maar, stelt Nietzsche, omdat de taal met de wandelaar de ledematen strekt, ze vrij, beweeglijk en elastisch wordt. Een aantal van zijn boeken noemt hij dan ook expliciet wandelboeken, geschreven op basis van notities die hij onderweg in kleine aantekenboekjes maakt. Invallen die direct betrokken zijn op de aarde, de dingen, het eigen denken erover: Menschliches, Allzumenschliches (1878); Morgenröthe. Gedanken über die moralischen Vorurtheile (1881), Die fröhliche Wissenschaft (1882), Der Wanderer und sein Schatten (1880). Al wandelend kom je op andere gedachten, komt de aarde in je lijf, gebeuren er andere dingen dan schrijvend achter een bureau.

Het wandelen zelf beschouwt hij als een manier om aansluiting te houden bij het natuurlijke levensproces, om te aarden: om de overweldigende vitaliteit van het leven buiten te laten resoneren met de rijke expressie van binnen. Expressie in jezelf dus. De moderne levensstijl houdt de mens ervan af, stelt de mens centraal in plaats van de aarde. Ze stelt hem boven de natuur en ont-aardt hem daardoor van datgene waar hij een onlosmakelijk onderdeel van is. Deze mens scheidt zich af, zet de aarde op afstand, exploiteert haar overmatig en raakt er zo steeds verder van verwijderd. Naar buiten dus, zegt Nietzsche: een nieuwe huid krijgen, wat boosaardiger worden en een fijnere smaak voor vreugde krijgen (1). Ja!-zeggen tegen de ruimte die ons buitenaards geworden is (2). Dat is volgens hem filosofie, het vrijwillig opzoeken van de verwenste kanten van het bestaan. Want verwenst is de natuur, ondanks alle esthetische lofzangen en fraaie plaatjes: ooit als levensgevaarlijk weggezet en daarom hardhandig getemd, van alle risico’s ontdaan, tandeloos gemaakt en tot productie aangezet. Maar nu op een schaal die zelfs Nietzsche zou hebben verbaasd. Of toch niet. In 1872 constateert hij dat de wijze waarop we de natuur -al van jongs af aan- onderwijzen, onderzoeken en bewerken, onder meer met anorganische scheikunde, tot een fundamenteel andere ervaring leidt dan de aarde met het lijf waar te nemen (3).

Buiten rijpen
Zijn oproep er buiten op uit te trekken is nog even actueel, urgenter zelfs, omdat we inmiddels zo'n 95% van ons leven in binnenruimtes doorbrengen. De ruimtes die we optimaal naar onze hand hebben gezet en comfortabel hebben gemaakt. Zodanig dat we er niet eens meer bij stil staan dat we nauwelijks buiten komen. Buiten waar heel andere processen spelen, processen die we niet gemaakt hebben. Daar is een werkelijkheid die zich zonder onze tussenkomst spontaan ordent en handhaaft. Als er al sprake is van 'buiten' dan is dat ingericht zoals we dat binnen gewend zijn: zonder obstakels, toegankelijk, veilig en met fraaie uitzichtpunten. Dit is in lijn met een cultuur die er trots op is om zich zonder (pijnlijk) ongemak zo snel mogelijk van a naar b te bewegen. Volgens Nietzsche is de moderne wereld daarom uit het ritme van het leven geraakt en tot decadentie vervallen, van het Latijnse decadere, wegvallen, in dit geval naar een lager niveau. In Nietzsches termen: van de overweldigende vitaliteit die het buiten te bieden heeft naar een vegetatieve toestand. We hebben het dierlijke in ons, dat buiten rijpt, begrijpt en absorbeert, gedood of gekooid (4).

Erop uit. We volgen vanuit de ISVW het filosofenpad westwaarts en bij het informatiebord over Peter Sloterdijk stappen we via het klaphek het stuifzand in. Sloterdijk, die de vegetatieve condities van de binnenruimte beaamt en het op zijn beurt benoemt als een leven in Treibhäuser en Brutkasten. Hij juicht een lang ommetje toe, maar betwijfelt zeer of het ook maar íets uitmaakt om dichter bij de zogenaamde aarde te komen. Dus daarom zelf toch liever binnenblijft. Want het miezert bovendien en ik twijfelde er zelf ook aan of ik vandaag de wandeling wel zou maken, hoewel er een opklaring is beloofd. Voor Nietzsche is het geen probleem, weer of geen weer, er niet op uit gaan is een gemiste dag: stilzitten is het échte zondigen tegen de Heilige Geest. En bovendien, er is een fantastische uitvinding die in het oude China, Indië en Egypte zijn oorsprong vindt, waar het bovendien de heilige status van de drager benadrukte: de paraplu. Het magische voorwerp dat het midden houdt tussen de hemel van de adelaar en het aardoppervlak van de slang. Deze combinatie van dieren is de favoriete lyriek van Nietzsche om de uitersten van de leefruimte te schetsen, die we nu betreden.

Een paraplu heb ik bij me, maar niet in de kleur van die van hem. Die was rood. Zo’n signaalkleur zou ik toch wat gênant vinden, Nietzsche trok zich er niets van aan, die stond nu eenmaal in de plubak van het logement Haus am Waldrand in Sils Maria. Een anekdote verhaalt dat het regenscherm van de gekke professor de aandacht van de dorpsjeugd trok, die er gruis en steentjes in stopten. Bij het openen hadden ze de grootste lol, en de profeet van de hogere luchten moest zijn meerderen erkennen, nog voor de aanvang van zijn bergwandeling (5).

Spiedende blik
Midden in het stuifzand sta ik nu. Met dat stuiven valt het wel mee, zeker vanwege de miezer, maar het is een fraaie open en lichte plek. Zelfs in dit grijze weer. Niet alleen aantrekkelijk voor mensen maar ook voor de zandoorworm en de lentevuurspin. Althans, dat heeft een bioloog mij verteld. Als de zon tenminste schijnt, want die insecten schuilen vast ook. Of adders, die kunnen er dan snel opwarmen. Ze zijn hier weliswaar al lang verdwenen, maar de biotoop is er geschikt voor. Dus wie weet migreren ze nog een keer hier naartoe via de nieuwe ecoducten. In Doorn zijn ze illegaal uitgezet. Wat zou Nietzsche zeggen of opschrijven in zijn notitieboekje? Nog een overdreven lyrische beschrijving misschien, zoals die van de wandelaar die zijn vleugels uitstrekt om over het weidse landschap van het menselijke heen te kunnen vliegen. Met een scherpe spiedende blik naar bijvoorbeeld die adder in het zand, maar niet op zoek naar een prooi. Het kan aan de regen liggen, waarin de miezer nu is veranderd, maar zijn commentaar op dit zand zou helemaal niet zo uitbundig blijken, en eerder cynisch zijn.

Deze plek moet net als andere stuifzanden regelmatig vrij worden gehouden van invasieve mossen zoals het onschuldig klinkende grijs kronkelsteeltje en van grassen die er welig tieren door een overmaat aan stikstof afkomstig van de landbouw. Voor Nietzsche is dit een dubbele decadentie: het voor veel geld suggereren van natuurlijke processen en het negeren van een puur door geld gedreven overproductie van voedsel die de natuur om zeep helpt. Nee, een driedubbele: want zandvlaktes kwamen ooit al voort uit overbegrazing en te veel plaggen steken, dus een traditionele mateloosheid die tot schrale hei en zandvlaktes leidde. Zij het door armoe gedreven, eerkwesties, religie en onnodige lokale concurrentie: pauperdecadentie. Dat is verzet tegen de natuurlijke instincten, verlies van de aandacht voor zelfbehoud (6). Door een overtreffende trap van landbouwkundige hebzucht, ten koste van natuur en mensen aan de andere kant van de wereld, groeit de vlakte nu door de uitstoot van ammoniak weer dicht. Aangezien we flink aan die productie verdienen, blijven er nog middelen over om het zand vervolgens open te houden omdat we die lokale woestijntjes zo bijzonder zijn gaan vinden. Wie houdt hier nou wie voor de gek?

Wat mismoedig door dit zwartgallige commentaar steek ik mijn plu op en struin verder door het kostbare zand, waaraan ik op dit moment weinig wandelvitaliteit ontleen. Ik steek het fietspad over en volg het pad langs het vochtige heideperceel dat tussen het stuifzand en een hoger bebost landduin ligt, het Hazenwater. Afvoer van regenwater is al jaren geleden gestopt, sloten zijn dicht gegooid, zodat een natte heidevegetatie en veenvorming weer de kans krijgt. Nietzsches blik zou hier vallen op de onooglijke grove dennetjes die wat verloren in de drassigheid schijnen te staan. Voor hem zijn dit de geweldenaren van deze plek. Klein, armdik, krom en toch al tachtig jaar oud. ‘Volharders in een woestijn van zuur die een wilskracht symboliseren, die we ons tegenwoordig niet eens meer kunnen voorstellen’, hoor ik hem zeggen. Veel te slim voor de houtvester, die alleen naar slaafse, takloze, dikke rechte exemplaren kijkt. Die hebben genoeg voedsel gehad, maar leggen het veel eerder af, want rijp voor de oogst. Nietzsche zou refereren aan zijn eigen schrale dieet dat hem sterkt. Aan de knoestige taaiheid van die dennetjes kunnen we een voorbeeld nemen. Die kregen geen kans om nee te zeggen tegen een teveel. Die kunnen niet kiezen, wij wel. Wij kunnen kiezen voor mínder, in de wanstaltige overmaat van voedsel waarin we vervetten. Nietzsche is expliciet: minderen met het oogmerk van versterking, een gymnastiek van de wil; allerlei vormen van ontbering en ingelaste vastentijden, ook op het meest geestelijke vlak (7). Hm, ik laat het broodje dat ik net wilde pakken nog even in mijn rugzak zitten. Een paar uur eten uitstellen moet toch kunnen. Actueel lijkt zijn standpunt overigens wel op het zogenaamde intermittent fasting dat nu zo in de belangstelling staat. Voor Nietzsche ongetwijfeld een vorm van vasten die niet uit wilsovertuiging ontstaat, maar uit angst voor ziektes of verval van uiterlijk, in een repetitieve keuzereeks van diëten. Ik laat het thema voor wat het is.

Authentieke wilsgebaren
De regen mindert, de lucht klaart op. Het pad voert mij nu aan de andere kant van het Hazewater langs een productiebos. De slaafse exemplaren grove dennen wachten lijdzaam op hun lot. Nietzsche zou kritisch langs de productierijen blikken. ‘Dit’, zo zou hij analyseren, ‘is een authentiek wilsgebaar uit het verleden (8). Van de toenmalige eigenaren die nog niet met postzegelnatuur bezig waren en met het binnenhalen van incidentele subsidies. Die legden gewoon bos aan, omdat ze dat nodig vonden. Voor geld ok, exploitatiedrang als kapitalistische reflex, goed, maar dat geld hadden ze toen minder nodig dan nu. Dus was het een veel soevereiner besluit. Uit louter overtuiging dat dat zo hoorde niet om het nut alleen, daar wilden ze nu juist eens van loskomen. Wat inspireerde om het landschap ook als een vorm van kunst te zien (9). Nu maken we van die halfbakken keuzes, een beetje van dit en een beetje van dat. En dat terwijl iedereen binnen zijn eigen bereik soevereine besluiten kan nemen, los van budgetten. Of dat nu op een landgoed is, in je tuin, je tuintje of op je balkon. Natuur en een onafhankelijke wil zijn overal te combineren. Je moet een groots gebaar durven maken als je écht vindt dat het anders moet! Kappen die hap en nieuwe gemengde loofbossen aanleggen, met volop exoten erin uit Midden- en Zuid-Europa. Niks geen lokale herkomst, die tijd is voorbij nu het warme klimaat een meter per dag opschuift naar het noorden. Mengen en nog eens mengen, da’s goed tegen droogte, goed voor je bodem en al het leven dat er maar in wil. Omarm je klimaatlot en ga hier regenwoud creëren, dat heet weliswaar ‘gematigd’ op deze breedtegraad, maar doe het uitbundig, durf het, ga terug naar de aarde, luister er naar en ga planten!’

Nietzsche zou demonstratief een jonge vogelkers heen en weer schudden, die al een halve eeuw als onkruid wordt bestreden. Een denkbaar commentaar: ‘Kijk, hier heb je tenminste wat aan, een klimaatboom bij uitstek: droogteminnend, warmtebestendig, geeft schaduw, houdt vocht vast, het blad is goed voor de bodem, het hout is mooi – als je ‘m bijhoudt – en de kersen kun je eten. En wat doen we? Uitroeien! Koesteren dus … Het is verdomd lastig als je echt verschil wilt maken en je wilt leven naar dat je ja! kunt zeggen … het bewustzijn van de meesten van ons is nog onvoldoende in staat de immense werkelijkheid 'in te lijven'. We hebben tot dusver alleen onze dwalingen ingelijfd zodat al ons zogenaamde bewuste handelen op dwalingen teruggaat (10). Kortom, we hebben de wereld zo ingericht, dat we overtuigd kunnen blijven van ons eigen gelijk.’

Ik loop zwijgend verder. De route gaat over een stuifduin waar de wortels van de dennen traptreden vormen en dan door naar het grote heidegebied dat erachter ligt. Een blauwe lucht ontvouwt zich, de laatste regenwolken verdwijnen in de verte. Ik zie de gebogen gestalte van Nietzsche als het ware voor me lopen, die zich plotseling met een opvallende lichtheid zou kunnen omdraaien en zeggen: ‘je moet ophouden jezelf zo'n fantastisch ego te voelen! (11) Iedereen! Leer stap voor stap het vermeende individu van je af te werpen! Hoe? Boven mijn en dijn uit! Kosmisch gewaarworden!’ (12)

Kosmisch gewaarworden
Of ik die kosmische gewaarwording helemaal begrijp weet ik niet, maar het is wel een mooi bruggetje naar de plek waar ik nu aankom. Er is een meertje gegraven in wat ooit een drassige weide was: de Vogelplas. Natuurontwikkeling en tegelijkertijd een profijtelijke zandwinning. Tijdens het graven kwamen er resten van een bos uit het Allerød te voorschijn, een warme fase na de laatste ijstijd die plotsklaps weer in een koude periode verviel. Er is lang gespeculeerd over de oorzaak waarom die ijstijdkou plotseling de kop weer opstak, de zogenaamde Jonge Dryas. Eentje daarvan past mooi bij een kosmische gewaarwording. Er is namelijk een zwart laagje in het zandpakket te zien, op de donkere streep in de steilrand langs het water. We zien daar verkoold materiaal, resten van bosbranden die 12.000 jaar geleden over grote delen van het noordelijk halfrond woedden. Daaraan is ook het bos waarvan hier in de bodem nog hele boomstronken liggen, ten prooi gevallen. De laag is ooit ontdekt door de onvolprezen taalhistoricus en archeoloog Cor Hijszeler in de es en het veen van Usselo in Twente. Vandaar dat het ‘de laag van Usselo’ wordt genoemd. In dat laagje is een verhoogde concentratie van het scheikundig element iridium aangetroffen, een aanwijzing dat het weleens om een komeetinslag kan gaan. Maar, altijd de terechte vraag, waar is dan een inslagkrater? Die is in al die tijd dat een kosmische ramp gesuggereerd is voor het ontstaan van de laag van Usselo, niet gevonden. Tot twee jaar geleden: toen vonden geologen een enorme krater onder de Hiawatha-gletsjer in Groenland die, zoals het zich nu laat aanzien, precies 12.000 jaar oud is.

Nietzsche zou een wenkbrauw optrekken: ‘Kosmisch gewaarworden, in de kracht en de proportie van een komeet die op aarde inslaat, dat is een sterk beeld! Vernietiging en terugveren, na de brand de kou en daarna weer het leven. Dit geweld accepteren betekent geen vage versmelting met ‘het Al’ of dat soort gepraat, maar dat je zonder twijfel voeling krijgt met het immense dat je omvat (13). En maak daar nou weer geen levend organisme van, dan wordt het weer te aardig, te menselijk, ál te menselijk. Zo’n komeet zet je weer op de grond. De grond die we ons mentaal weer eigen moeten maken en die we ons, zo ver mogelijk van het organische verwijderd, moeten voorstellen. Geen verlangen naar de baarmoeder, laat je door de dingen – en niet de mensen – in bezit nemen. Leef je in het levenloze in, terug naar de rust van de levenloze steen. De 'dode' wereld, hoe onderschat ten opzichte van de gevoelswereld, eeuwig bewogen en zonder dwaling, kracht tegenover kracht. In de gevoelswereld daarentegen is alles bedrieglijk, vol eigendunk! Het is een feest om uit die wereld over te gaan naar de 'dode wereld' (14). Prachtig om dat hier aan zo’n subtiele streep te kunnen ervaren! Het draagt als voorbeeld bij aan wat ik als mijn taak zie: de ontmenselijking van de natuur en vervolgens de vernatuurlijking van de mens, nadat hij zich het pure begrip 'natuur' eigen heeft gemaakt (15).’

Ik beeld me in dat Nietzsche kijkt over het strakke wateroppervlak van het meertje. ‘En dan’, zou hij vervolgen, naar de streep houtskool wijzend, ‘dan, als we dat pure begrip ‘natuur’ eigen hebben gemaakt, begrijpen we dat dood en leven ónze begrippen zijn, bedoeld om aan de volslagen onbestendigheid van al het werkelijke te ontsnappen, dat nooit iets anders doet dan werkend worden en niet is, zoals Heraclitus leert (16). In dat pure begrip leren we pas wat de essentie van Heraclitus’ denken inhoudt: dat het niet nodig is doelen te hebben, omdat we altijd al bij het doel zijn aangeland (17).’

Ik mijmer al lopend over dat doel waarbij we altijd al zijn aangeland, wat me in deze weidse ruimte geen moeite kost. Het is warm aan het worden, loofbomen lopen al uit, een blauwe voorjaarshemel heeft alle twijfel over het weer van vandaag weggenomen en de eerste bosleeuwerik doet zijn best hoog in de lucht aandacht te krijgen.

Eén onafgebroken scheppingsproces
Als ik via het bos weer op de ISVW aankoers kom ik bij een opstand van douglassparren. Deze bomen hebben de neiging om gekapte soortgenoten in leven te houden. Ik loop naar een stobbe van een omgehakt exemplaar, die weer mooi is dichtgegroeid en op deze manier voortleeft. Geheeld en gevoed door een fors exemplaar dat in de buurt staat. ‘Mooi!’ zou Nietzsche misschien invallen, ‘maar wat wil je ermee zeggen? Dat er altruïsme in het spel is? Dat de moeder haar kind voedt? Er sprake is van groepssolidariteit? Er een bomenoverleg is geweest? Dat het boomlijden wordt verzacht? Hou toch op! Deze heeft er een mooi ondergronds netwerk bij gekregen, een investering in het begin, maar dan heeft die ook wat. Een groter bereik, meer vocht, nutriënten, betere overlevingskansen. Geen groene gemeenschap dus, net zoals bij ons broederschap of de mensheid niet bestaan, alleen talloze enkelingen waartussen opvallende dingen gebeuren. Maakt dat het minder bijzonder? Integendeel, alles wat natuur is, levend of dood, dat maakt geen verschil, gooit met elkaar energie in de strijd, vormt en slijpt zich aan elkaar, gaat nieuwe entiteiten aan, wijzigt van vorm en juicht uitgelaten, ondanks veel schaafwonden. Natuur ontwikkelt vormen en vernietigt ze in één onafgebroken scheppingsproces, waarin de vitaliteit en niet de aanpassing triomfeert. Overleven is nog lang geen triomf. Leven triomfeert pas waar het overstroomt, waar het zichzelf verspilt en zich uitleeft (18). Daar middenin, niet erboven of ernaast, staan wij, vernatuurlijkte mensen met een dionysische geest en krijgen uit deze kruinen’, …. hij wijst pathetisch naar boven, ‘alleen maar goede en heldere dingen toegeworpen!’

Deze wandeling maak ik op het moment dat de overheid forse maatregelen afkondigt om het coronavirus in te dammen. Als Nietzsche net als wij overvallen zou zijn door deze pandemie, zou hij de wandeling nu moeten afronden en zich gaan haasten om naar zijn eigen land terug te gaan, want de grenzen gaan dicht. Maar waar naartoe? Zijn Duitse nationaliteit had hij opgegeven, had weinig op met zijn geboorteland en wilde vooral Europeaan zijn. Europa lijkt nu even niet te bestaan, ieder land gaat ouderwets voor het eigenbelang. De crisis zou hem alleen maar bevestigen in de naïeve hoogmoed van de aan techniek verslaafde kuddemens die de natuur naar zijn hand wil zetten en alles wil controleren. Dan gebeuren er juíst onverwachte dingen. Een mogelijk commentaar als afscheid: ‘De wereld gaat op slot, de natuur neemt het over. De ziekte is een machtige stimulans. Maar je moet er wel gezond genoeg voor zijn (19). Dat is de tragedie van dit moment. Het laat zien waar onze gewichten liggen en waarvoor wij geen gewichten bezitten (20). Wandel door zou ik zeggen, in een nieuwe huid en doe het ondanks het wereldleed met een speelse overgave. Door je op die manier in die wereld te bewegen – letterlijk – leer je liefhebben wat noodzakelijk is en dat betekent dat je er iets aan toevoegt, waardoor het verandert.’

In deze wandeldialoog zijn actuele landschaps- en klimaatthema’s verbonden met gedachten van Friedrich Nietzsche uit onder meer zijn ‘wandelboeken’. Daar waar verwijzingen staan is Nietzsche zelf (letterlijk) aan het woord of wordt gerefereerd aan andere literatuur, de overige teksten betreffen een vrije interpretatie van Nietzsches teksten passend bij de wandeling op Den Treek.

(1) Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap, Amsterdam 1992, 4 (13), hierna: VW
(2) Ja! Zeggen, met je hele (denkende) lijf, vol overgave voor een keuze gaan, is een terugkerend motief bij Nietzsche; in zijn Ecce Homo, waarin hij terugkijkt op zijn eigen werk en denkproces,
benadrukt hij het ‘ja’ zeggen tegen het leven, als een wil om te leven en het leven genegen te zijn met als kenmerk het ‘opofferen van zijn hoogstontwikkelde typen aan zijn eigen onuitputtelijkheid’; Ecce Homo, hoe iemand wordt wat hij is, Amsterdam, 1978, 70 (hierna: EH);
(3) Ueber die Zukunft unserer Bildungs-Anstalten (1872), in Friedrich Nietzsche Werke III, Frankfurt 1984, 232 (940);
(4) geciteerd in: Kaag, John (2018), Hiking with Nietzsche, London, 24;
(5) Over de rode paraplu van Nietzsche in Sils Maria is een leuk essay geschreven:
Hürlimann, Thomas (2015), Nietzsches Regenschirm, Frankfurt am Mein;
(6) EH 91
(7) Friedrich Nietzsche, Nagelaten fragmenten, Nijmegen 2001, 6: 9 (93); (Hierna Nf)
(8) EH 112; in Ecce Homo verwijst Nietzsche naar zijn kritiek op de moderniteit zoals hij dat in Jenseits von Gut und Böse heeft geformuleerd en refereert aan een tegengesteld type mens dat daarvoor nodig is, een zo min mogelijk modern type, oftewel een ja-zeggend type; hieraan wordt gerefereerd bij deze negentiende eeuwse landgoedbeheerder;
(9) VW 84 (95);
(10) VW 11 (47/48);
(11) Nietzsches Sämtliche Werke, Nachgelassene Fragmente, München/Berlin/New York, 1988, 9/442; hierna: SW/NF;
(12) SW/NF 9/443;
(13) SW/NF 9/522;
(14) SW/NF 9/468
(15) SW/NF 9/525
(16) Nietzsche geciteerd uit Die Philosophie im tragischen Zeitalter der Griechen in Rüdiger Safranski (2002), Een biografie van zijn denken, Amsterdam, 108 (hierna RS/FN); Safranski benadrukt de grote invloed die Nietzsche ziet in Heraclitus voor het pre-socratische denken, Safranski geeft hier een fraaie samenvatting van het heraclitische wereldbeeld: … de contractie van de stroom van de tijd in één ogenblik. In de ervaring die zo’n fixatie in het wereldbeeld toelaat, is de geschiedenis geamortiseerd, en begrijpen we dat het niet nodig is doelen te hebben, omdat we altijd al bij het doel zijn aangeland.
(17) RS/FN 108
(18) RS/FN 315; dit is nog zo’n fraaie interpretatie van het heraclitische wereldbeeld door Safranski die hij 1:1 bij Nietzsche laat passen: ‘een filosofie van generositeit en verspilling’.
(19) Nf 18:11 (436)
(20) VW 88 (100)

Eric Brinckmann (1961)
Studeerde rechten en filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, is als docent arbeids- en organisatiefilosofie verbonden geweest aan Hogeschool de Horst, de Academie voor Architectuur en Stedenbouw Tilburg en als gastdocent aan de Universiteit voor Humanistiek. Werkte in landschapsprojecten voor Wageningen Universiteit/PRI en is thans directeur van landgoed het Lankheet in Overijssel. Hij organiseert daarnaast filosofische wandelingen en publiceerde er twee boeken over: Filosofische wandelingen, denken over binnen en buiten door de eeuwen heen (KNNV, 2015) en Wandelen met meester Li, over de Tao van het landschap (KNNV, 2018).