Het leven van Nate Shaw

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #65. Klik hier voor de volledige editie.

Vorige maand verscheen bij ISVW Uitgevers De kleur van katoen. Het leven van Nate Shaw van Theodore Rosengarten. Het boek is het levensverhaal van Nate Shaw, een zwarte pachtboer uit het Diepe Zuiden van de Verenigde Staten. Historicus Theodore Rosengarten tekende Shaws meeslepende verhalen precies op zoals hij Shaw had horen spreken. De verhalen tonen de harde realiteit van het leven in het Diepe Zuiden, en de veerkracht die nodig is om door te vechten. In deze editie van iFilosofie lees je alvast een deel van het boek.

Tekst: Theodore Rosengarten

Hayes Shaw was m’n pa. Hij was ongeveer mijn kleur, misschien iets donkerder. Gewoon donker. Hij was een soort tengere, slanke man net als ik. Zíjn pa heb ik nooit gekend – hij wist wie zijn pa was, hij erkende ’m maar die overleed toen mijn pa nog een jonge vent was, nog voordat ik werd geboren. Maar ik kende zijn moeder goed. Haar naam was Cealy, dat is wat ze d’r noemden; hij noemde haar Mammy. Ik heb oma Cealy heel wat keer gezien. Toen ik een kleine jongen was – ik zeg kleine jongen maar ik was een tiener en oud genoeg om zelf eropuit te gaan – ging ik naar oma Cealy’s huis, een heel eind verder in een gehucht dat Chapel Ridge heette, met een klein grijs paard voor een enkelspan, om haar op te halen en mee te nemen naar m’n pa’s huis. Ze was ongeveer mijn kleur, zijn moeder, oma Cealy. Ik was vaak bij haar in de buurt vanaf dat ik nog een jochie was. Haar tweede man na mijn pa’s pa – ze had ’m nadat ik oud genoeg was dingen te begrijpen en ze had ’m al daarvoor – was een ouwe man genaamd Abner Todd. De ouwe Abner Todd was haar man toen ik op deze wereld kwam.

Mijn pa vertrouwde me om door de heuvels te rijden naar zijn moedertje en ik had nooit een ongeluk of dat ze zich bezeerde. Dat paard haalde nooit streken uit met mij en mijn oma. M’n pa zei altijd tegen me, “Nate, wees voorzichtig met je oma, zorg dat ’r niks overkomt.” Maar zoals het ging, gebeurde er nooit iets verkeerd; reed haar door de heuvels elke keer veilig en wel.”

In die tijd had mijn pa een enkelspan gekocht van de Akers in Apafalya. Met ijzeren assen, prima wagentje. Spande dat kleine grijze paardje ervoor. Zijn naam was Silas en hij was nukkig. Je moest ’m goed behandelen, anders kon-ie weleens een streek met je uithalen. Haalde meer streken uit met m’n pa dan-ie ooit dee’ met mij. Mijn stiefmoeder, Teejay’s ma, dat was de vrouw van mijn pa toen, ze zei vaak, “Meneer Shaw” – ze noemde hem meneer Shaw, heette Hayes Shaw – “Meneer Shaw, waarom vertrouw je dat paard niet aan Nate toe? Hij kan beter met dat paard omgaan dan jij. Elke keer dat je dat paard van stal haalt, haalt-ie een geintje met je uit. Dat doet-ie nooit met Nate. Hij luistert naar Nate als de beste. Laat Nate dat paard maar berijden.”

M’n pa was daar niet blij mee wanneer ze dat zei. Dan schreeuwde hij naar het paard en schreeuwde naar mijn stiefmoeder – dat was z’n derde vrouw, de eerste vrouw die hij trouwde nadat-ie mijn moeder trouwde – en hij ging ruw om met dat paard. Wanneer het paard niet leek te gaan doen zoals hij wilde, dan ging de zweep erover. Silas liet ’m dan weer een andere streek zien, gaf m’n pa nog meer problemen. Soms kwam hij naar me toe in het veld waar ik met dat paard aan het ploegen was, pakte mijn ploeg beet en had dat paard nog geen tien minuten onder zijn hoede tot dat paard probeerde van hem weg te komen, tekeer ging en nog harder schopte dan een sleepezel als mijn pa bij hem doordouwde. Silas was ziek; het had geen zin om met hem te spelen, je moest hem gewoon goed behandelen zoals je dat met een mens doet. Silas had ergens ook gevoel, wilde niet dat je hem slecht behandelde. Zodra mijn pa hem greep was er weer gerotzooi; zodra ik eraan kwam en hem overnam – mak als een lammetje. Mijn stiefmoeder zag dat, besprak het met mijn pa. Maar hij was koppig, wilde de baas zijn en doordouwen. Soms als-ie kwaad werd begon-ie zo te schreeuwen tegen dat paard dat je er treurig van werd. Silas bokte dan ook als de duvel, maar mij gaf-ie nooit problemen.

Ik vervoerde mijn oma meer dagen dan ik kan tellen. Ritten door de heuvels, vanaf mijn pa’s huis aan deze kant van Sitimachas Creek, vier, vijf mijl rechtdoor tot in en rond Chapel Ridge. Silas bleef de hele weg in dezelfde gang die ik ’m aangaf.

Bij elk bezoek, elke keer dat ze doorbracht met mijn pa en haar kleinkinderen zei oma Cealy vaak genoeg, aan mensen die langskwamen wanneer zij er was, “Ja, Hayes, dat is mijn jongste, da’s mijn baby. Hij was vijftien toen bij de capitulatie.”

Nou, ik had geen enkele notie van wat de capitulatie was. Maar ik kwam erachter dat dat de tijd was van toen de zwarte mensen bevrijd werden. Mijn pa was toen vijftien, hij had vijftien jaar slavernij meegemaakt, werken voor de Shaws. Dat waren zijn bazen, witte mensen, en dat is waar onze naam vandaan komt. Al die zwarte mensen in de tijd van de slavernij droegen de naam van de baas en hun kinderen kregen dezelfde naam; hadden geen eigen naam of enige andere naam om hun kinderen te geven behalve de naam van de baas.

Maar in feite, ik was nog te klein om iets echt te weten, alleen wat ik ze definitief hoorde zeggen en ik hoorde niemand nooit zeggen wat de capitulatie was. Ik besloot gewoon dat dat het begin was van de dagen van vrijheid. “Hayes was vijftien bij de capitulatie.” Hij zat gevangen in slavernij vijftien jaar lang – slavernij was even erg of nog erger dan de gevangenis, maar allebei slecht, en de arme zwarte mens weet meer over die twee onderwerpen dan wie dan ook.

De Bijbel zegt, “Wat ooit was, komt terug.” En oma Cealy wist waar ze het over had: die dag gaat komen. Zwarte mensen wisten ooit wat het was om in vrijheid te leven, voordat ze in dit land kwamen, en ooit zullen ze vrijheid weer kennen. Dat deze vrijheidsbeweging van nu zou komen. Ik hoorde ze het zeggen en ik was oud genoeg om het te begrijpen. En toen ik een grote jongen werd, toen ik oud genoeg werd om te snappen wat mensen zeiden, zelfs oude mensen, en de Bijbel, werd ik er heel wat keer van doordrongen: de onderste steen komt ooit boven. Ik ging ervan uit dat het ging om een verandering in de latere jaren, misschien al in mijn eigen leven. Ik geloof, als die dag komt, dat al het zweet en tranen van de arme generatie op aarde zal verdwijnen. Maar niemand zal het vóór ze doen, ze moeten het zelf doen. Geloof me, ik ben een zwarte man, en ik heb ervaren hoe het voelt om van dat verre “isme” los te komen. En ik heb alle vertrouwen dat ooit iedereen van mijn ras van die aardse onderwerping los zal komen. Mijn oma en andere mensen die ik kende die in de slavernijtijd opgroeiden, die waren niet tevreden met hun vrijheid. Ze voelden zich als kinderen zonder moeder – ze waren niet tevreden maar moesten leven alsof ze dat wel waren. Moesten doen alsof alles in orde was. Maar zo nu en dan deden ze hun mond open en praatten dan over de slavernijtijd – wisten helemaal niks over vrijheid toen, wisten niet wat het was maar ze wilden het. En toen ze het kregen wisten ze dat wat ze kregen niet was wat ze wilden, het was geen echte vrijheid. Moesten doen wat de witte mens ze opdroeg te doen, konden hun ware verlangens niet uiten. Dat was de manier van leven waarin ik werd geboren en opgroeide.

Wil je met Theodore Rosengarten in gesprek? Kom dan 23 november 2022 naar de avondlezing ‘De kleur van katoen. In gesprek met Theodore Rosengarten’. Meld isvw.nl.

Theodore Rosengarten, De kleur van katoen. Het leven van Nate Shaw. Vertaald door Frans Kooymans, Leusden, ISVW Uitgevers, 2022.

Winkelwagen
Scroll naar boven