Het socratisch gesprek

Dit artikel is afkomstig uit het boek Het filosofisch gesprek van Kristof Van Rossem.

In het socratisch gesprek (uit de Nelson-traditie) bied je als begeleider geen impuls aan. De deelnemers ondergaan zelf gezamenlijk een ervaring of vertellen een ervaring die dan verder gedurende het hele gesprek functioneert als onderzoeksmateriaal voor de vraag. Het typische is dus deze focus op de ervaring. Een socratisch gesprek is in één zin een onderzoeksgesprek waarin een groep of een tweetal de waarheid onderzoekt van opvattingen die ze hebben over hun ervaring.

In de structuur van een ‘klassiek’ socratisch gesprek focus je dus op één ervaring waarin één deelnemer iets doet of zegt of heeft gezegd of gedaan en waarover hij een bewering doet in termen van de vraag. In het verhaal over die ervaring focus je dan nog eens op één moment waarover die bewering gaat. Als de vraag bijvoorbeeld is ‘Wat is een eenvoudige vraag?’, dan vraag je eerst aan een deelnemer of hij een recente ervaring had waarin hij eens een eenvoudige vraag heeft gehoord of gesteld. De bewering die daarbij hoort, moet bovendien gaan over een specifiek moment in die ervaring. Ze moet ook geformuleerd worden in termen van de vraag. Een goede formulering is ‘Toen X Y deed, was dat Z (de woorden uit de vraag)’. De bewering van iemand in een gesprek kan bijvoorbeeld zijn: ‘Toen mama me gisteren bij het avondeten vroeg: “Wil je zout op je aardappelen?”, was dat een eenvoudige vraag.’ Wanneer je die bewering hebt, vraag je aan de verteller de argumenten die hij voor deze bewering heeft. Hier kan dat bijvoorbeeld zijn ‘omdat er maar zes woorden zitten in de vraag’.

Het eerste wat je als begeleider dus doet, is het moment in de ervaring, de bijbehorende bewering en de argumenten van één deelnemer opvragen en de woorden van de verteller opschrijven, zonder je daar verder inhoudelijk mee te bemoeien. In het geval het om een groepsgesprek gaat, vraag je vervolgens aan de groep: ‘Wat vinden jullie daarvan?’ Dan start het onderzoek: Is deze vraag op dat moment inderdaad een eenvoudige vraag? En waarom? De kunst is hier om door te vragen op de argumenten zodat de groep het met elkaar heeft over de redenen om deze vraag in eerste instantie eenvoudig te noemen. Is het aantal woorden hier een goede of voldoende reden? Zijn er nog andere, betere redenen? Of is het helemaal geen eenvoudige vraag? Wat dan ter tafel komt, zijn de opvattingen die de deelnemers in hun hoofd hebben over ‘eenvoud’, maar dat gebeurt indirect. Je zoekt immers geen definitie, maar je onderzoekt de spontane interpretatie van een ervaring. Het gaat erover of je hier die vraag van mama over de aardappelen terecht of niet eenvoudig kan noemen. Hetzelfde geldt voor andere begrippen als vrijheid, rechtvaardigheid enzovoort.

Er zijn verschillende manieren om zo’n gesprek op te starten. Je kunt zelf een vraag als begeleider formuleren, je kunt deelnemers uit een paar vragen laten kiezen op basis van ervaringen die ze bij zo’n vraag hebben. Of je laat de deelnemers een recente ervaring vertellen en zoekt daarin dan naar een kernachtig momentje en je formuleert de vraag achteraf. De eerste vorm is de gemakkelijkste. Zo’n gesprek leiden is geen trucje, het is echt een ambacht. Vooral in het onderzoeksgedeelte gebeurt er immers van alles wat niet te voorspellen valt. Een ervaren gespreksleider weet dan toch de koers te houden met als houvast de vijf werkwoorden uit de partituur: positioneren, argumenteren, luisteren, concretiseren/abstraheren en onderzoeken. Het socratisch tweegesprek is al helemaal een kunst. Dan is er immers geen groep om die kritische bevraging te doen en leidt de gespreksleider die zelf.

Winkelwagen
Scroll naar boven