“Wie is dit?” Niemand zou opkijken als je deze vraag aan oma stelt terwijl je wijst naar een oude familiefoto op haar schoorsteenmantel. Maar vraag je ook ‘wie is dit’ bij de ingelijste foto van haar hondje of het portret van de jonge orang-oetan die ze pas heeft geadopteerd? Misschien klinkt het in eerste instantie een beetje vreemd, toch gebeurt het steeds vaker dat we ook dieren als individuen zien. Dat weerspiegelt de nieuwe, ontluikende houding waarop we langzaam maar zeker naar de andere dieren om ons heen kijken.
Dit nieuwe perspectief wordt ook de animal turn genoemd, die volgde op de linguïstische en iconische wendingen in de geesteswetenschappen. Want juist deze hebben, samen met de sociale wetenschappen, recentelijk het dier ontdekt in hun studies. In zijn boek Dier en Mens. De band tussen ons en andere dieren laat Maarten Reesink de lezer op een heel toegankelijke manier kennismaken met inzichten in en onderzoeken naar de relaties tussen mens en dier. Zijn boek is de eerste Nederlandstalige inleiding in een van de snelstgroeiende wetenschappelijke disciplines wereldwijd: Human Animal Studies, oftewel DierMens Studies.
Tekst: Kim Schreier
Wie ben ik en wat is dit?
What’s in a name? DierMens Studies? Waarom noemen wij onszelf mensen en de rest van de fauna dieren terwijl wij sinds Darwin weten, dat ook wij toch echt dieren zijn? Reesink maakt in zijn boek duidelijk dat wij de aloude filosofische vraag ‘Wie ben ik?’ vooral in het avondland hebben geduid als ‘Wat maakt ons tot mens?’. En het antwoord op die vraag lag voor de hand: wij zijn geen dieren.
Maar hoe bepaal je wat de mens zo anders maakt? Deze vraag, hoe zij geïnterpreteerd en beantwoord werd en wordt, is het leitmotiv van het boek. Op een boeiende manier en met veel voorbeelden neemt Reesink de lezer mee op reis door een beknopte geschiedenis van onze houding ten opzichte van andere dieren. Van veeteelt en dierentuinen voor de burgerij tot vivisectie op proefdieren in de wetenschappen drukt hij ons met de neus op de ongemakkelijke feiten. Dit voelt echter nooit belerend. Reesink wil de lezers stof tot denken aanreiken, niet scherp stelling nemen.
Ten grondslag ligt het essay Why look at Animals? van John Berger. De 10 hoofdstukken van het boek zijn ongeveer even lang. Aan het einde van ieder hoofdstuk staat een literatuurlijst over het onderwerp. Ieder hoofdstuk begint met een zwartwit dierportret. Dit benadrukt de wens van Reesink dieren als individuen te beschouwen en functioneert als optische markering op het boekblok. Vorm en inhoud vullen elkaar aan. Dat is zeker niet vanzelfsprekend bij filosofische boeken en een groot pluspunt van dit boek.
In de eerste hoofdstukken lezen we dat vooral de monotheïstische godsdiensten de grondslag legden voor een antropocentrisch wereldbeeld waarin de mens zich boven de andere dieren stelde. Wie ben ik? Een mens met een ziel en een bevoorrechte plaats in Gods schepping. “De mens als spil waar alles om draait” en dieren als objecten die hem ten dienste staan. Hoewel het in onze seculiere maatschappij oubollig klinkt, was dit gedachtengoed tot voor kort de maatstaaf waarmee we naar andere dieren keken.
Zo zijn dieren in onze geschiedenisboeken slechts een randnotitie, merkt Reesink op. De oeros schittert door afwezigheid terwijl het dier met zijn kracht, melk, huid en vlees een cruciale rol speelde in onze transitie van jagers naar akkerbewerkers. Zonder de exploitatie van andere dieren zou onze geschiedenis er heel anders hebben uitgezien. Die exploitatie werd ook nooit als misstand opgevat, stelt Reesink, omdat de mens zich niet als dier zag en het dier mocht benutten. Daar kwam ook geen verandering in toen we ons vertrouwen in God inruilden voor het vertrouwen in de wetenschappen. Wat de mens anders maakt, werd nu verklaard door onze verworven en aangeboren vaardigheden die ons ver boven het louter instinctieve handelen van andere dieren hadden verheven: verstand, cultuur, taal, emoties en ethische waardes.
Sinds de biologie en zoölogie niet langer een monopolie hebben op het bestuderen van dieren is er al heel wat verbeterd, zo Reesink. Methodes uit o.a. de communicatiewetenschappen, antropologie, sociologie en psychologie worden nu gebruikt om het gedrag van individuele dieren participatief te observeren en te analyseren. Ook natuurwetenschappers kijken intussen naar hun dierlijke studieobjecten als intelligente wezens die bewust en flexibel kunnen reageren op veranderingen in hun leefomgeving. Niet alleen om te overleven maar met name om een rijk leven te leiden. Reesink gebruikt hiervoor de terminologie cognitive ripple effect om aan te geven dat elke vorm van intelligentie die op het eerste gezicht uniek lijkt voor mensen, uiteindelijk ook blijkt voor te komen bij dieren. Saillant detail is dat voornamelijk vrouwelijke wetenschappers verantwoordelijk waren voor deze paradigmaverschuiving. Volgens Reesink omdat zij door hun eigen emancipatiebeweging meer begrip hadden voor de achtergestelde positie van andere dieren.
De huidige stand van de wetenschappen betoogt dat andere dieren over complexe cognitieve vaardigheden als verstand, taal, emoties en cultuur beschikken en zelfs ethisch besef hebben. Uit het boek concludeer ik dat onze verschillen niet principieel maar gradueel zijn, wat gezien het feit dat ook mensen dieren zijn eigenlijk niemand zou moeten verbazen. ‘Als het uitgangspunt is dat wij een van de vele soorten dieren zijn, dan is er geen reden om aan te nemen dat wij beter of slechter zijn dan al die anderen soorten.’ Hierdoor wordt het veel moeilijker een antwoord te vinden op de vraag wat de mens zo anders maakt en lijkt het steeds minder ethisch verantwoord andere dieren voor onze doeleinden te benutten. Misschien creëert dit besef eindelijk de ruimte die nodig is om andere vragen te stellen, vragen die noodzakelijk zijn om de globale milieucrisis een halt toe te roepen.
Wat zie ik en naar wie kijk ik?
Onze perceptie van een dier berust met name op de manier waarop dit dier wordt weergegeven: is het een wild beest of een schattig mini-mensje. Want beelden representeren niet alleen de realiteit. Door iets uit te vergroten of iets weg te laten, hebben ze het vermogen ons wereldbeeld te construeren, te bevestigen of in twijfel te trekken. Reesink is verbonden aan de afdeling Mediastudies van de UvA en doceert o.a. over televisie. Zijn expertise op dit gebied is verfrissend. Helder en kritisch schetst hij de ontwikkeling van dieren in de fictieve en non-fictieve media en hoe die ontwikkeling onze beeldvorming beïnvloedde. Een belangrijke plaats neemt Walt Disney in die voor het eerst dierlijke personages met karakter, emoties en moraal creëerde. Disney betekent een kentering, legt Reesink uit, hoewel hij ook een kanttekening plaatst bij deze antropomorfisering van dieren. De overdreven vermenselijking van dieren, soms spottend Disneyficatie genoemd, heeft er namelijk wel toe geleid dat het brede publiek dieren als individuen ging zien en zich in hun situatie kon inleven. Reesink beschrijft hoe natuurfilms steeds meer focussen op het leven van individuen en er zelfs heuse reality soaps zijn waarin we het wel en wee van een dier of een dierenfamilie kunnen volgen.
Zonder technologische vooruitgang hadden we de mentale stap van dier als object en exemplarische vertegenwoordiger van zijn soort naar individu met karakter en emoties niet kunnen maken. Spycams en kleine gps-modules stelden ons in staat dieren overal te volgen. Er is, stelt Reesink, al lang geen strikte scheiding meer tussen documentairemakers en wetenschappers, tussen entertainment en educatie. Dure natuurfilmmakers laten zich adviseren door een team van experts en wetenschappers profiteren van de overvloed aan (duur) beeldmateriaal, waar ze nu toegang toe hebben. Technologische vooruitgang heeft namelijk nog een ander groot voordeel: wij zijn niet meer gebonden aan onze beperkte zintuiglijke waarneming. Via innovatieve apparaten kunnen we de dieren beter verstaan en weten we intussen dat dieren elkaar een naam geven en hun taal naar mensen toe versimpelen ten opzichte van hun soortgenoten. We hebben inzicht gekregen in de cultuur van dieren en de culturele verschillen tussen dieren van eenzelfde soort of groep. Ook leerden we dat individuele dieren, net als mensen, de behoefte hebben om gehoord en gezien te worden.
Nieuwe vragen
Dit roept nieuwe ethische vragen op. Want als dieren niet zo anders zijn dan mens-dieren mogen we ze dan 24-uur per dag volgen? Of hebben dieren ook recht op privacy? Mogen we ze opsluiten in dierentuinen of in stallen? En de ultieme vraag: mogen wij ze doden? Dierenrechten en de toekomstige plek van andere dieren in onze samenleving bespreekt Reesink uitgebreid in de laatste hoofdstukken van dit boek. Deze hoofdstukken roepen meer vragen in mij op dan dat ze antwoorden bieden. Er zijn geen hapklare antwoorden, er is enkel een aanzet misschien zelf een oproep om met open ogen naar ons leven met andere dieren te kijken.
Dit eerste Nederlandstalige standaardwerk over de relaties tussen mens en dier is een aanrader voor iedereen. Niet alleen voor studenten DierMens Studies of mensen die van dieren houden. Het boek zet aan met nieuwsgierige ogen naar andere dieren te kijken, creatieve vragen te stellen en de vastgeroeste dogma’s aan de kant te zetten waardoor het ook ruimte biedt opnieuw de mens en zijn gedrag onder de loep te nemen.
Dit artikel is verschenen in iFilosofie #59. Klik hier voor de volledige editie.
Maarten Reesink, Dier en mens. De band tussen ons en andere dieren. Amsterdam: Boom, 2021.