Kroniek van een mislukking

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #65. Klik hier voor de volledige editie.

In het debat over de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog weigert Albert Camus een kant te kiezen en besluit hij op den duur zelfs helemaal te zwijgen over dat onderwerp. Voor sommigen is dit nog altijd reden om Camus te veroordelen. Januari dit jaar verscheen voor het eerst een Nederlandse vertaling van Algerijnse Kronieken (1939-1958) bij uitgeverij Vleugels, een bundel teksten die Camus in 1958 publiceerde om zich nog eenmaal uit te spreken over Algerije voor hij er voorgoed over zou zwijgen.

Tekst: Roel Meijvis

In november 1954 begint het Front de Liberation National de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog. Algerije lijdt op dat moment sterk onder het Franse kolonialisme. Er is sprake van onderdrukking, schijnverkiezingen, armoede, honger en apartheid. Alles lijkt een onafhankelijkheidsoorlog te rechtvaardigen. Een vooraanstaand publiek intellectueel als Sartre spreekt dan ook openlijk zijn steun uit aan het FLN. Ook van Camus, nota bene zelf opgegroeid in Algerije en hoofdredacteur van een verzetskrant tijdens de Tweede Wereldoorlog, verwacht men zo’n openlijke stellingname. Dit gebeurt niet.

Camus geeft toe dat het kolonialisme ten einde is, maar ziet de Algerijnse onafhankelijkheid niet als de beste uitkomst van het conflict. In plaats daarvan hoopt hij op een Frans-Algerijnse federatie waarin verschillende bevolkingsgroepen in vrede samen kunnen leven. Zelfs wanneer het geweld vanaf 1954 sterk toeneemt blijft hij deze hoop koesteren en het geweld aan beide kanten als terreur beschouwen. Omdat de roep om een eenduidige stellingname steeds sterker toeneemt en daarmee, volgens Camus, de nuance steeds verder uit het debat verdwijnt, besluit hij helemaal niets meer te zeggen. Als hij in 1957 de Nobelprijs voor Literatuur krijgt uitgereikt in Stockholm laat hij desgevraagd toch een opmerking ontglippen: ‘Ik geloof in rechtvaardigheid, maar ik zou eerder mijn moeder verdedigen dan de rechtvaardigheid.’

Vertaalster Eva Wissenburg wijst in haar nawoord op het feit dat de exacte uitspraak per bron verschilt en dat het daarom onzeker is wat Camus precies heeft gezegd. Over de mate van aanstoot die men aan deze uitspraak nam bestaat echter geen onduidelijkheid: mensen waren woedend en vielen Camus openlijk aan op zijn lafheid. Niet alleen was deze uitspraak een filosoof onwaardig, ook zou hij hiermee het kolonialisme van de Fransen goedpraten. Deze reacties hebben veel invloed op zijn mentale gezondheid. Een tijd lang heeft hij te maken met paniekaanvallen en depressies. Een jaar later brengt Camus deze bundel uit in een poging zijn zwijgen over deze kwestie te verklaren.

Geen kant kiezen

Dat doet hij als volgt: ‘Omdat ik mij onmogelijk kan aansluiten bij een van de uiterste kampen, en het derde kamp, waarin het hoofd nog koel mocht blijven, geleidelijk aan verdwijnt, omdat ik twijfel aan mijn eigen overtuigingen en kennis en bovendien stellig geloof dat de zeden en het functioneren van onze intellectuele en politieke cultuur de ware oorzaak zijn van deze idiotie, heb ik besloten me terug te trekken uit de eindeloze polemieken die de strijdende partijen in Algerije alleen maar onverzettelijker tegenover elkaar hebben geplaatst en een Frankrijk dat al vergiftigd was door haat en kliekvorming nog iets verder hebben verdeeld.’

Hier spreekt de nuance van een stem die zichzelf niet in pacht van de waarheid acht en tracht de complexiteit van de situatie recht aan te doen. Camus verzet zich tegen een al te simplistische weergave van de werkelijkheid, waar een kampenstrijd toe leidt. Ja, een opstand en onafhankelijkheidseis is een terechte reactie op het jarenlange koloniale geweld van de Fransen, maar rechtvaardigt dat de dood van onschuldige slachtoffers? En ja, het is geoorloofd om te vechten voor je principes, maar wat is die strijd waard als in dat gevecht dezelfde principes worden geschonden?

In feite laat de positie van Camus zich niet gemakkelijk in een van de twee kampen vangen, omdat hij utilistische ethiek als zodanig afwijst. Dit is het doelmatige denken waarin ‘het doel de middelen heiligt’, een manier van denken die ook vandaag de dag nog leidend is, bijvoorbeeld in de manier waarop politici burgerdoden bij droneaanvallen in Afghanistan goedpraten. Camus verzet zich nadrukkelijk tegen deze manier van denken, en keurt het geweld van beide kanten af: ‘Zodra we [het geweld] zelfs maar indirect rechtvaardigen, verdwijnen alle regels en waarden, [en] dan wordt elke zaak even legitiem en zal met doelloze, wetteloze oorlog de triomf van het nihilisme worden ingeluid.’

De publieke intellectueel

‘Vechten voor je waarheid en tegelijkertijd zorgen dat je die waarheid niet om zeep helpt met de wapens waarmee je haar verdedigt, aan die twee dingen moet je voldoen om de woorden hun ware betekenis terug te geven.’ Voor Camus ligt precies hier een taak voor de intellectueel weggelegd: ‘Daarmee is het de rol van de intellectueel om zo goed mogelijk na te gaan waar in elk kamp de grenzen van het geweld en het recht liggen. Dus om de definities helder te krijgen en zo het gif uit de harten te halen en het fanatisme te temperen, ook tegen de stroom in.’

De figuur van de publieke intellectueel zoals deze in de tijd van Camus bestond, bestaat in onze tijd nauwelijks meer. Wat de intellectueel, bijvoorbeeld een filosoof, heeft in te brengen in het publieke debat is niet veel meer dan de zoveelste mening en is daarmee even (on)belangrijk als die van de sporter of influencer die aan dezelfde talkshowtafel naast haar zit. Maar de taak die Camus hier omschrijft is daarmee niet minder belangrijk en ook vandaag de dag is er sterk behoefte aan publieke figuren die zich niet bezighouden met het kiezen van een kant en het geven van een mening, maar met het vinden én het stellen van de grenzen van het toelaatbare.

Journalistiek

In dit verband is interessant dat Camus naast filosoof en literator ook journalist was. Journalistiek is voor Camus bovenal een manier om onwetendheid over een onderwerp tegen te gaan. Camus doet dit door te be-schrijven, en ik leg hier expres de nadruk om aan te geven dat het de schrijver Camus is die journalistiek werk verricht. De schrijver is namelijk als geen ander in staat om door te be-schrijven een situatie invoelbaar te maken: ‘Statistieken zeggen niets, daar ben ik het mee eens, maar als ik vertel dat ik iemand uit het dorp Azouza sprak die uit een gezin met tien kinderen komt van wie er nog maar twee in leven zijn, dan heb ik het niet over cijfers of illustraties, maar over een schrijnende veelzeggende realiteit.’

Hiermee is nog niet gezegd dat de dingen laten zien zoals ze zijn genoeg is. Iets begrijpen heeft volgens Camus pas zin als er een stellingname mee wordt verklaard, waarmee hij het gangbare idee van neutraliteit als hoogste waarde van de journalistiek ondermijnt. Objectiviteit staat daar volgens hem los van en gaat veel meer over het feit dat alle kanten van een zaak moeten worden belicht en uitgesproken, dat iedereen een stem moet krijgen. ‘De ander zien en horen kan de strijd betekenis geven en misschien zelfs overbodig maken.’

De ander begrijpen en onwetendheid bestrijden als manieren om het bloedvergieten te stoppen is een positie die mensen die zichzelf als ‘realist’ beschouwen een naïef soort idealisme zullen noemen, een pacifistische kinderwens. Reden te meer om Camus niet langer serieus te nemen. Maar schuilt er niet juist lef in die positie? ‘Wees zo sterk om niet alleen jullie huizen en gezinnen te verdedigen, maar bovendien te erkennen wat de zaak van jullie tegenstanders rechtvaardig maakt en te veroordelen wat er onrechtvaardig is aan de repressie.’ Ga er maar aan staan.

Een vruchtbare mislukking

Camus werd, zoals gezegd, slecht begrepen. Dit had er deels mee te maken dat hij met zijn positie, anders dan bijvoorbeeld die van Sartre, de complexiteit en nuance van de gehele zaak in ogenschouw wilde nemen (‘Hoe moeilijk het vandaag de dag ook is om een standpunt te formuleren dat iedereen recht doet’). Met zijn Algerijnse Kronieken probeert hij zowel zijn standpunt als zijn verdere zwijgen te verklaren, ook al weet Camus maar al te goed hoe het publieke debat werkt: ‘Van de honderd artikelen die je schrijft blijft niets over dan de karikatuur die de tegenstander ervan maakt.’ Algerijnse Kronieken heeft destijds dan ook niets veranderd aan de karikatuur van Camus als enigszins laffe passivist of idealistische moralist. In het voorwoord schrijft hij deemoedig: ‘Dit boek is ook het verhaal van een mislukking.’

Toch heeft zijn poging ook als mislukking relevantie. Zijn bundel over Algerije is te lezen als een vorm van activistische journalistiek waarin Camus wat aan de Algerijnse crisis probeert te doen door het publieke debat naar een hoger plan te tillen, door het leed (ongeacht aan welke kant) invoelbaar en begrijpelijk te maken en door de grenzen te verkennen en te stellen van wat (aan beide kanten) moreel toelaatbaar is. Dat Camus hierna voorgoed over de kwestie zal zwijgen is te zien als een vorm van verzet tegen de aard van het publieke debat waarin een dergelijke stellingname niet mogelijk is. Wat we ons in retrospectief kunnen afvragen is of hij eigenlijk ooit stil is geweest tijdens dit zelfopgelegde zwijgverbod, want teksten als De mens in opstand en De rechtvaardigen behandelen op uiteenlopende wijze de vragen en problemen die te maken hebben met de situatie in Algerije.

Filosofisch en literair gezien zijn die werken een stuk interessanter, maar wie meer wil weten over Camus’ verhouding tot Algerije heeft aan Algerijnse Kronieken een goede bron. Ook biedt deze bundel een blik op de journalist Camus en daarmee op de totaliteit van zijn schrijverschap. Bovenal is het boek aan te raden als inspiratie voor eenieder die op zoek is naar alternatieve manieren om zich in het sterk gepolariseerde publieke debat toch genuanceerd uit te kunnen spreken. Als daar in de talkshows en opiniepagina’s geen plaats voor is, dan maar op een andere manier.

Albert Camus, Algerijnse Kronieken (1939-1958). Vertaald door Eva Wissenburg. Bleiswijk: Uitgeverij Vleugels, 2022.