Democratie is een krasse onwaarschijnlijkheid

Depressief optimisme in het Bildungsproject van Peter Sloterdijk.

Door René Gude.

Stephen Hawking heeft deze zomer (juli 2006) via een Yahoo-forum een alarmerende analyse gegeven van de toestand in de wereld en er een verontrustende vraag aan toegevoegd: ‘De wereld verkeert politiek, sociaal en ecologisch in chaos. Hoe overleeft de mensheid de komende honderd jaar?’ Hawking zelf liet weten dat hij het antwoord niet heeft. Wel veronderstelt hij: ‘Op de lange termijn zal het overleven van de mens alleen zeker zijn als we uitzwermen in het heelal naar andere sterren.’ Verder heeft hij zijn hoop gevestigd op het voortschrijden van de genetische wetenschap, zodat mensen door ingrepen in hun genetisch materiaal wijzer zullen worden en minder agressief.

Peter Sloterdijk reageert in Die Zeit van 17 augustus 2006. Hij is niet veel minder somber over de gang van zaken in de wereld, maar toch meent hij dat we de bekende aardse alternatieven ten volle moeten benutten, voor we de eugenetica en de exodus in het heelal inzetten: ‘Men zou terug kunnen grijpen naar het klassieke idee dat politiek een mechanisme is, waarmee we intelligentie implanteren in de aansturing van sociale systemen.’ Sloterdijk heeft in zijn Regels voor het mensenpark (1999) een Arbeitsgespräch over de meest adequate disciplineringstechnieken voor de eenentwintigste eeuw voorgesteld. Een werkoverleg tussen humaniseerders, onderwijsmensen, leerkrachten, beleidsmakers, wetenschappers en verder iedere weldenkende geïnteresseerde burger over alle denkbare Bildungs-modellen, beschavingsstrategieën, trainingsprogramma’s en opvoedingsmethoden. Hij deed dat in de veronderstelling dat er enige haast is geboden bij civilisatie. Sloterdijk betoogde dat de boekenminnende gymnasiale overlegcultuur – die in het kielzog van de Atheense democratie 2500 jaar geleden is ontstaan – de voorkeur verdient boven de Romeinse brood en spelen voor het volk, de feodale overheersing zonder enige vorm van opleiding voor het volk, de christelijke verdeemoediging van het volk en de talloze toepassingen van de knoet om het volk ‘wijzer en minder agressief’ te maken.  Allemaal disciplineringsstrategieën die nu nog her en der in praktijk gebracht worden en die ons dus nog steeds ter beschikking staan als wij vinden dat onze mensen niet snel genoeg ‘wijs en minder agressief’ worden.

Sloterdijks voorkeur voor een democratische overlegcultuur is evident in al zijn werk. Wat hij in Regels voor het mensenpark liet zien, is dat de canongedachte, het idee van een ‘must read’ voor iedere burger in een nationale staat, weliswaar een alleraardigste negentiende-eeuwse gedachte is, maar tevens een gedachte die we niet zonder meer eenentwintigste-eeuws kunnen maken voor we hebben verklaard hoe in de twintigste eeuw uit de Goethejugend een Hitlerjugend heeft kunnen ontstaan. Je zou toch willen dat je Bildungsmodel dergelijke excessen zou voorkomen, nietwaar? Bovendien heeft in diezelfde twintigste eeuw het boek nogal wat concurrentie gekregen van andere, meer dynamische, informatiedragers. Moeten we onze kinderen en alle andere nieuwkomers die niet voldoende weten hoe het er bij ons aan toe gaat misschien opsluiten in bewaakte bibliotheken zonder tv en internetverbindingen? Of gaan we de nieuwe media in onze opvoedings- en onderwijsmethoden integreren? Maar hoe geven we onze nationale gevoelens, zeden en gewoonten gestalte in media die voortdurend de hele wereld in de huiskamer brengen?

Dat zijn zo wat praktische kwesties die het volgens Sloterdijk waard zijn om eens een werkbespreking aan te wijden. Echter, alleen al door het benoemen van problemen bij de humanisering van huidige generaties heeft Sloterdijk in 1999 de verdenking op zich geladen dat hij niet uit was op een machtsvrije dialoog, maar dat hij in het diepst van zijn gedachten liever het onderwijs zou willen staken om de goegemeente met andere middelen te civiliseren. Dat vermoeden zal versterkt zijn door Sloterdijks uitvoerige gebruik van het werk van Plato, Nietzsche en Heidegger bij het aanprijzen van de vreedzame overlegcultuur. Dat zijn ongebruikelijke kompanen om onderwijs als toerusting voor deelname aan de democratie mee te verdedigen. Toen hij bovendien de discussie over opvoedingsmodellen op scherp zette door, net als Hawking, te veronderstellen dat we het hele zaakje ook aan de microbiologen kunnen overlaten en ons daarmee wellicht de civiliserende omweg langs scholen, sportclubs en musea kunnen besparen, verzuchtte een vooraanstaand lid van de Frankfurter Schule: ‘Wanneer trekt Sloterdijk de laarzen aan?’ De terugkeer van de nazi-ideologie was in zijn ogen een feit.

Sloterdijks werk is, vanaf de Kritik der zynischen Vernunft, via Regeln für den Menschenpark, via zijn grote Sferen-trilogie en Het kristalpaleis tot het zojuist verschenen Zorn und Zeit, te zien als een klassiek filosofisch, buitengewoon systematisch project. Er is in het hele werk maar één thema: het onderzoek naar manieren om adequate gebildete burgers toe te rusten – lees te onderwijzen – om te komen tot ‘Formen von Denken und Verhalten, die uns in der aktuellen Globalwelt zur Verkehrfähigkeit verhelfen.’ Sloterdijk heeft, in een bijna Kantiaanse du kannst denn du sollst-sfeer, vertrouwen in het leervermogen, dat Hawking al heeft opgegeven. Sloterdijk is vastbesloten om terug te grijpen naar het klassieke idee dat we met politieke middelen intelligent onze sociale systemen kunnen sturen, als de mensen zich daar met de nodige inspanning toe opwerken.
Dit oogmerk is misverstaan omdat Sloterdijk zijn democratietheorie niet laat beginnen met idealisering, maar met waarneming. En wie goed waarneemt, ziet dat democratie een paar intrinsieke problemen heeft, problemen die zo oud zijn als de democratie zelf en die pas verdwijnen als we haar definitief opgeven. Sloterdijk wijst erop dat de Amerikaan Walter Lippmann in The Phantom Public (1925) al een ontnuchterende analyse geeft van de op dat ogenblik goed werkende Amerikaanse democratie. Het is een noodzakelijke fictie en tegelijk een naïef idee dat de democratie alleen kan bestaan als het publiek bestaat uit 100 procent encyclopedisch opgeleide, allround oordeelsbekwame mensen. Hoe goed het onderwijs ook is, niemand is in staat om inhoudelijk op de hoogte te zijn van alle kwesties die in de politiek spelen. Om die reden is de dagelijkse politiek dan ook uitbesteed aan politieke experts. Maar dat maakt wel het probleem van de afstand tussen kiezer en ‘de politiek’ structureel.
Walter Lippmann was geen elitaire denker. Hij constateerde het probleem om er een oplossing voor te vinden, niet om de situatie vervolgens actief in stand te houden. Lippmann liet zijn goede bedoelingen vergezeld gaan van gedegen empirie, een benadering waar Sloterdijk grote waardering voor heeft. Als je voorstander bent van de representatieve democratie, moet je niet de ogen sluiten voor het feit dat de kiezer nauwelijks weet hoe die representatie geregeld is. In de BRD weet 40 procent van de mensen niet hoe de minister van Binnenlandse Zaken heet. Verder heeft 70 procent geen idee van het verschil tussen Bundestag en Bundesrat en 90 procent van de mensen weet niet wie de Bundespräsident aanstelt. En toch is Duitsland een goed werkende democratie. De grote opgave is dus om de democratie te behouden en te verbeteren terwijl je weet dat het volk dat zichzelf regeert grotendeels onwetend is.

Democratie vereist extreme idealisering. Je moet bewust onrealistisch zijn om moed te houden bij de contrafactische productie van de universeel competente ‘citoyens’, die in alle tijden meer ideaal dan werkelijkheid is geweest. Democraat zijn is houden van het onwaarschijnlijke, net als in de kunst en in het circus. Democratie is een politiek gebruik dat een ongebruikelijke resignatie en zelfbeheersing veronderstelt. Het woord ‘politiek’ verwijst rechtstreeks naar de Griekse ‘polis’, de stedelijke samenleving waar voorheen gespreid wonende, door adel geregeerde, dorps- en vestinggemeenschappen bescherming zoeken achter een gemeenschappelijke muur en zich voortaan aan gemeenschappelijke wetten onderwerpen. In de lezing ‘Burgers in het verfbad. De geboorte van de democratie uit de geest van de ontwapening’ (in Open. Cahier over kunst en het publieke domein, NAi uitgevers, nr. 10, 2006) laat Sloterdijk zien dat de democratie geboren is uit de behoefte aan een procedure om de afstotende krachten tussen mensen te neutraliseren en hun afkeer van het onvrijwillige, want door externe dreiging geïnduceerde, nabuurschap te overwinnen: ‘De polisruimte is kennelijk een plek van krasse onwaarschijnlijkheden. Om ervoor te zorgen dat de politiek zich als de kunst van het onwaarschijnlijke consolideert, moeten er methoden worden ontwikkeld om burgers te fabriceren – dat wil zeggen deelnemers aan het proces van coëxisteren in het onwaarschijnlijke.’

Plato en Aristoteles hebben hun leven gewijd aan het ontwikkelen van dergelijke ‘methoden om burgers te produceren’ ofwel het ontwikkelen van Bildungsmodellen voor de vorming van politiek capabele individuen. Zij waren niet voor niets hoofd van respectievelijk de Akademie en het Lyceum, trainingscentra voor burgerlijke vaardigheden als wetenschappelijk inzicht (fysica), schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid (logica) en een praktische instelling (ethica). Sloterdijk is rector van de Hochschule für Gestaltung in Karlsruhe en heeft in zijn filosofische werk maar één oogmerk: een attractief Bildungsmodel voor de eenentwintigste eeuw te ontwerpen. In zijn monumentale Sferen-project heeft hij een ‘Lagebesprechung’ geëntameerd waar inzichten uit biologie, psychologie, gynaecologie, geschiedenis, cybernetica en andere wetenschappen samenvloeien tot een wereld- en mensbeeld dat ons in staat moet stellen om de simpele vragen ‘Wie zijn wij?’ en ‘Waar staan wij?’ te beantwoorden. Kort gezegd is het antwoord dat wij te vroeg geboren savanneapen zijn die zich oorspronkelijk in kleine clubjes lagen te vervelen in de open vlakte tot zich in de verte een prooi of een bedreiging aandiende. Wij hebben onze verveling productief gemaakt en in de ledige tijd tussen verlangen en bevrediging cultuur ontwikkeld. En terwijl er genetisch niets aan ons veranderd is, wonen wij inmiddels in bovengenoemde steden, waar meer mensen bij elkaar wonen dan wij ons kunnen voorstellen en van de open vlakte niets meer te zien is. De moeilijkheden met het ontwikkelen van democratie spelen zich af tegen deze antropologische achtergrond, die tevens de leverancier is van de missionstatement van iedere onderwijsinstelling: neotene savanneapen verkehrsfähig maken, ook tijdens de spitsuren, in de grootstedelijke jungle.

In Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering (Boom, Amsterdam, 2006) geeft Sloterdijk een politieke uitwerking van de antropologische studies die in Sferen zijn gemaakt. Hij herhaalt in het eerste deel van Het kristalpaleis de theorie van de globalisering uit Sphären III. Hij laat de globalisering beginnen in 1492, de ontdekking van Amerika, en eindigen in 1944 bij het Verdrag van Bretton Woods, de afspraak over de onderlinge afhankelijkheid van de wereldvaluta. De periode tot 1944 werd gekenmerkt door unilaterale avonturen van Europese naties om de witte vlekken op de globe in te nemen. Na 1944 is alleen nog sprake van het elkaar voor de voeten lopen op een volledig bekende aardbol.
Wij leven in een posthistoire, daaraan houdt Sloterdijk met Fukuyama vast. De tijd van epische, heroïsche en tragische ontdekkingsreizen, veroveringsavonturen en
missietochten is voorbij om de eenvoudige reden dat iedere reis op aarde een bekend doel heeft, je er bij aankomst precies degenen aantreft die je zou verwachten en die je niet kunt uitroeien, omdat dat realtime in de rest van de wereld op het nieuws komt. Met Benjamin Barber deelt Sloterdijk de mening dat zowel het internationale terrorisme als de veldtochten van westerlingen in het Midden-Oosten archaïsche bewegingen zijn, de ene uit ressentiment over langdurige vernedering, de andere uit nostalgie naar voorbije overwinningsroes. De wereld is altijd klein geweest, maar alleen onze generatie heeft dat kwetsbare blauwe bolletje in de oneindigheid zien drijven, gefilmd door het raampje van het ruimteschip van Joeri Gagarin. Wij zijn de eersten die in letterlijke zin een wereldbeeld hebben. De oude Grieken konden daar slechts van dromen.

Het felrealistische beeld van een kleine globe met onontkoombaar veel mensen kan somber stemmen, zoals het Stephen Hawking blijkbaar doet, maar je kunt er ook een hoopvolle wending aan geven. De heroïsche geschiedenis met haar manische unilaterale ontremming tussen 1492 en 1944 heeft tenslotte ook niet uitsluitend vreugde en victorie gebracht. De posthistoire heeft wellicht beschavingskansen die de geschiedenis blijkbaar miste. De huidige tijd is gekenmerkt door de vorming van een wereldsamenhang, die gebaseerd is op wederzijdse remming (gegenseitige Behinderung). Dat klinkt weinig inspirerend, tenzij je als een judoka met deze onvermijdelijke ontwikkeling meebeweegt en het moment ervan in jouw voordeel laat werken. De toenemende drukte op aarde zou kunnen bewerkstelligen dat een oude moralistendroom verwerkelijkt wordt: een wereld waarin remmingen de ontremmingen in toom houden. Met een zeker depressief optimisme kunnen we het verder bevorderen van wederzijdse remming als beschavingsmechanisme aanbevelen. Het zou precies de stemming kunnen zijn die, door haar uitvoerbaarheid, tegenwicht kan bieden tegen de fatale romantiek van gewapende ontremde actie die bijzonder concreet en reëel is op dit moment. En dan overleven we misschien de komende honderd jaar.
Er zijn drie acute problemen die volgens Sloterdijk met enige voortvarendheid aangepakt moeten worden door ‘intelligentie te implanteren in de aansturing van sociale systemen’, door de politiek derhalve. Allereerst is er volgens hem de noodzaak om de Sozialstaat (de democratische staat met sociale voorzieningen) een bovennationale dimensie te geven. Het ontrouwe wereldwijde ‘sprinkhaan’- kapitalisme moet aan banden gelegd worden, geheel tegen onze hebberigheid in. Dat kan door simpele herhaling van het posthistorische compromis tussen arbeid en kapitaal, maar nu supranationaal. Daarin kunnen met name de Verenigde Staten een zeer constructieve rol spelen, zodra ze teruggekomen zijn van hun lone-rangerstrapatzen buiten hun continent.

De tweede kwestie is dat niet-menselijke levende wezens, ecosystemen en eigenlijk alle dingen überhaupt, meegenomen worden in de beschavingsinspanningen. Dat is wederom geen heroïsche, maar meer een huishoudelijke opgave. Niet sexy, maar het is wel uiterst uitvoerbaar omdat er niet meer knowhow nodig is om de wereld te vervuilen dan om haar weer schoon temaken. Het bedreigde milieu is een zuiver bestuurlijk probleem. Ten slotte is er een acuut demografisch probleem, namelijk dat er een flink overschot is van boze jonge mannen in het nabije en verder gelegen Oosten. Alleen een politiek van posthistorische dedramatisering zal rampen kunnen voorkomen. In de geschiedenis werd er voor zulke jongens een oorlogsproject op touw gezet, waarin ze een heldendood konden sterven. Wij kunnen de vreedzame kanalisering van de energie van deze jonge mannen in staten waarvan de bevolking nog wel groeit, tot ons probleem of misschien zelfs tot onze kans maken. Als we ze aan zichzelf overlaten kunnen we rekenen op decennia vol akelige (burger)oorlogen, vermoedelijk wel grotendeels ver van ons bed. (Zorn und Zeit. Politischpsychologischer Versuch, Suhrkamp Verlag, Frankfurt a.M., 2006, p. 70-71). Voor een democratische en toch doortastende oplossing van deze zaken is politieke creativiteit en intelligentie nodig, maar het ziet er volgens Sloterdijk naar uit dat de belangrijkste politieke actoren op het wereldtoneel het op de catastrofe laat aankomen. Men lijkt ervan overtuigd dat alleen een ramp bij machte is het tij te keren. Een andere bedreiging voor de democratie zijn ‘law and order’-politici, die uit het voorbeeld van het nationale communisme in China afleiden dat kapitalisme ook zonder democratie kan bestaan en die wegdromen bij drastische oplossingen voor de wereldproblemen  in de vorm van autoritair kapitalisme (Het kristalpaleis, p. 180).
Afgezet tegen het gemak van wachten op de apocalyps en de dramatische aantrekkingskracht van het autoritair verdedigen van het eigen honk, steekt de sociaal-democratie met geglobaliseerde doelstellingen magertjes af. Politici kunnen hoge ogen gooien in dit tijdsgewricht door hun kiezers immuniteit, zelfbevoordeling, exclusiviteit, selectiviteit en protectionisme voor te spiegelen. Verdedig je honk, stem op Verdonk. De in filosofisch en esthetisch opzicht veel interessantere idealen van inclusiviteit, niet-selectiviteit, symmetrie en tolvrijheid zijn te hemels om nu te kunnen landen op het geglobaliseerde aardoppervlak. De ‘realisten van de nieuwe hardheid’, ook in de keurigste westerse democratieën, hebben meer succes met het prediken van terugkeer naar de oude regels van de Realpolitik, de beweging van politiek naar politie en naar de diplomatie voortgezet met andere middelen.

Maar voor wij nu in een diepe depressie geraken over de slechte kansen voor de (sociaal-)democratie, kunnen we ook met Sloterdijk bedenken dat het juist het hoge ideaal van de democratie is dat ons in de weg zit. Een democratietheorie waarin de democratie altijd afwezig/aanwezig is als ververwijderd ideaal, als een messias die nog moet komen, is gedoemd tot de zwartste somberheid. Het is beter en zelfs realistischer om democratie ‘als gekomen te denken’. We werken er allang mee, er zijn reële voorbeelden, het is niet zo somber, de democratie ligt op straat. Sloterdijk is er voorstander van om met Bruno Latour, naast het gebruikelijke parlement meerdere ‘atmospheres of freedom’ te onderkennen (Bruno Latour, Peter Weibel (red.), Making Things Public. Athmospheres of Democracy, The MIT Press, 2005). In plaats van je blind te staren op het immense probleem om een democratische overlegcultuur, die op nationale schaal al problematisch is, in te voeren op wereldschaal, doen wij er goed aan voor de lokale democratie niet de neus op te halen. De Tweede Kamer is niet het enige parlement.

Latours idee van ‘pluralisering van parlementen’ geeft een direct handelingsperspectief aan zuchtende democraten die ‘de binding met de politiek zijn kwijtgeraakt’. De samenleving is te beschouwen als een spectrum van parlementen, de natie is een dagelijks Pläbizit (volksraadpleging). Natuurlijk is het parlement het eigenlijke parlement, maar waarom niet ook jouw eigen platte organisatie als een parlement opgevat? En je onderhandelingshuishouden thuis? De opiniepagina’s in kranten zijn parlementen, alle kunst die niet in dienst is van de staat is een vrije uitwisseling van meningen. U kunt zelf uw democratische gesteldheid testen door u af te vragen of wat u betreft de organisaties minder plat mogen, het gezin meer hiërarchisch, de opiniepagina’s minder vol en de kunst meer dienstbaar aan ‘onze cultuur’. Als dat zo is heeft u gewoon genoeg van de democratie en dan is dát de reden dat de politici de band met de kiezer kwijt zijn, en niet het feit dat zij in achterkamertjes zouden zitten te konkelen. Als u er géén genoeg van heeft ligt hier een zeer concrete kans om de democratie te bevorderen via bedrijf, gezin, museum, universiteit, sportclub en verder iedere institutie die je democratisch kunt regelen. Als wij moe worden van de ondernemingsraad is het moment van de afschaffing van de
landelijke democratie nabij.
Het is, zoals hierboven al bleek, zeer wel mogelijk om in de wederzijdse remming (gegenseitige Behinderung) een nieuw beschavingsmiddel voor de geglobaliseerde wereld te zien. Door onderlinge frictie beschaven wij elkaar letterlijk tot gladde stenen in de tijdstroom van de posthistoire. Nolens volens. Het is tenslotte denkbaar dat wij ons vanaf nu laten beschaven door wat wij aantreffen bij onze reizen naar inmiddels bekende bestemmingen. Sloterdijk verwijst met instemming naar Amartya Sen, die in The Argumentative Indian onderzoek doet naar protodemocratische rationele procedures, ontwikkeld in niet-westerse culturen: de oude wijzen onder een boom, de chautauqua’s van Amerikaanse indianen. Hij probeert uit andere culturen democratische bronnen te destilleren om het Griekse monopolie (democratie van rijke burgers geverseerd in retorica) te doorbreken. Dat kan zowel de verveling die wij bij het woord ‘democratie’ voelen opkomen verdrijven, als de diplomatie met andere dan militaire middelen vergemakkelijken.

Sloterdijk heeft zijn hoop gevestigd op wederzijdse remming als modus operandi van het postmoderne wereldsysteem dat gebaseerd is op verdichting, terugkoppeling en – om het uitgekauwde woord toch maar te gebruiken – netwerkvorming. Het feit dat wij elkaar nu fundamenteel in de weg zitten, geeft een niet te versmaden impuls tot overleg. En wat is democratie meer dan met overleg te werk gaan? Sloterdijks hoop is realistisch in die zin dat zij gebaseerd is op het feit van de verdichting en de realtime terugkoppeling van alle acties ter wereld naar overal op aarde. Dat duurt geen honderd jaar meer, dat is nu.

Dit artikel verscheen eerder in het themanummer van De Gids ‘Bedenkingen bij de democratie’,
november 2006. Zie ook: www.literairtijdschrift-degids.nl

Winkelwagen
Scroll naar boven