De schoonheid van het kwaad

Dit artikel is verschenen in iFilosofie #65. Klik hier voor de volledige editie.

In Dark Matters. Pessimism and the Problem of Suffering beschrijft Mara van der Lugt, een Nederlandse filosoof verbonden aan Princeton University, de evolutie van het westerse denken over het kwaad en het lijden. Dit grootse boek is gevuld met wijze en mooie inzichten, maar het lijkt ook bevangen door een claustrofobische intensiteit: is het lijden in de wereld wel te rechtvaardigen?

Tekst: Arthur Veenstra

Introductie

Het klassieke probleem van het kwaad heeft de vorm van een theodicee: hoe kun je het bestaan van de christelijke god – die almachtig, alwetend en goed is – verenigen met een wereld vol kwaadaardigheid?

Nu zullen veel mensen zich misschien afvragen wat de relevantie is van een dergelijk theologisch probleem. Is het probleem niet opgelost als je niet in die christelijke god gelooft? Van der Lugt doet evenwel gedetailleerd uit de doeken hoe het denken over het probleem van het kwaad ons moderne begrip ten aanzien van het lijden heeft gevormd. En dat onze huidige maatschappelijke discussies rond de betekenis van het lijden, nog steeds, volgens de lijnen van dit eeuwenoude vraagstuk plaatsvinden.

In extreme omstandigheden staan vragen over de betekenis en verantwoordelijkheid voor het lijden plots in het brandpunt. Veel mensen verkondigden stellig dat het lijden slecht is en het de verantwoordelijkheid is van de samenleving om zoveel mogelijk lijden te voorkomen: ‘We moeten alles doen om de zwakken en risicogroepen te beschermen.’ Maar waarom vinden wij dat? Is lijden überhaupt erg? In welke mate mag je mensen individueel verantwoordelijk maken voor hun eigen geluk en hun lijden? Op die vragen gaat Dark Matters diep in.

De genealogie van het kwaad

Van der Lugt beschrijft in het boek een genealogie – een ontstaansgeschiedenis – van onze concepties van het kwaad en het lijden. Dit lijkt nogal deprimerende kost, maar Van der Lugt slaagt erin om dit onderwerp op een aantrekkelijke manier te ontsluiten door een literaire variant van ‘chiaroscuro’ toe te passen – het contrasterende spel met donker en licht van grote schilders als Rembrandt. Van der Lugt introduceert de meest duistere vragen met de meest sprankelende omschrijvingen, en de meest pessimistische filosofische standpunten – zoals Schopenhauers ‘het is beter om niet te leven’ – door ook op de intens mooie lichtpuntjes te wijzen in dat pessimisme. Die aanpak werkt. Neem alleen al dit stukje uit de openingsparagraaf.

‘Around you, you perceive the beauty of creation, the trees and plants and flowers, “the wild world of beauty and complexity and dark magic”, “this strange little garden leafing and blooming in the frozen fiery tempest of cosmic reality”, and all things singing with “the soft music of the world” […] But something happens. […] “[N]ature does not love us or want us to be happy”,’

Na dergelijke prachtige openingszinnen, die gedeeltelijk uit citaten bestaan, volgt een grimmige opsomming van ellende – bedelaars, virussen, misdrijven –, om dat alles af te sluiten met ‘you cannot help but say, with Jean-Jacques Rousseau, that single sentence: “I see evil on earth” (“Je vois le mal sur la terre”)’. Van der Lugts boek concentreert zich vervolgens op de vraag wat de betekenis en rechtvaardiging is van het kwaad en lijden in de wereld.

De genesis van het kwaad in de christelijke traditie is het moment waarop Adam en Eva aten van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad in de Hof van Eden. Van der Lugt legt uit dat het systematische denken over het kwaad begon in de vierde eeuw na Christus met de kerkvader Augustinus. Augustinus stelde een soort taxonomie op van het kwaad (malum). In navolging van Augustinus werd het kwaad ingedeeld in twee basiscategorieën: zonde (malum culpae) en straf voor zonde (malum poenae). Een ‘zonde’ zoals vraatzucht leidt tot een ziekte (de straf voor de zonde).

Is het lijden dus een straf voor de zonde van de mens? Als het zo simpel was, dan was de discussie snel gestopt. Maar in welke mate heb jij gekozen voor je eetneigingen? Misschien zijn die veroorzaakt door het milieu waarin jij bent opgegroeid, door een trauma, door slechte genen, etc. Daarbij is de vraag in welke mate jij die neigingen kunt controleren en ervoor verantwoordelijk kan zijn. En hoe zit het met die baby met een hartafwijking die na een paar maanden overlijdt? Wat rechtvaardigt zijn lijden?

Er zijn twee grote tradities: de optimisten en de pessimisten. De optimisten argumenteren dat het goede het kwaad overtreft: het leven is het waard om geleefd te worden. De pessimisten argumenteren dat al het goede, als dat al zo goed is, nooit het kwaad kan overtreffen: het is beter om niet te leven. In het boek volgt Van der Lugt de gestage ontwikkeling van dit debat tussen optimisten en pessimisten door de eeuwen heen.

Een cruciale verschuiving in het concept van het kwaad vond plaats in de 17de eeuw en grappig genoeg in Nederland. Pierre Bayle (1647 – 1706) was een Franse denker die in Nederland in ballingschap leefde. Als calvinist in het katholieke Frankrijk was hij zijn leven niet veilig (zijn broer werd doodgemarteld in de kerkers van de Franse inquisitie). Bayle richtte zich op de rationele rechtvaardiging voor het bestaan van het kwaad en het lijden, om na een uitputtende studie tot de pessimistische conclusie te komen dat er geen sluitende rationele rechtvaardiging is voor dat lijden.

En passant voerde Bayle een aantal innovaties door in het concept van het kwaad die aan de grondslag liggen van ons moderne concept van het lijden. De belangrijkste is dat hij het kwaad gelijkstelde aan de subjectieve ervaring van het lijden zelf: als iets ervaren wordt als ‘kwaad’ dan is het ‘kwaad’. Met die innovatie sneed hij het lijden bewust af van de menselijke verantwoordelijkheid. Bayle argumenteerde dat het stoïsche argument dat lijden wordt veroorzaakt door een zwakte van je wil – ‘Man is so delicate that they complain at the least evil’ – juist een nieuw kwaad omvat: ‘That a man […] makes himself unhappy by his own fault, is an evil.’ Als de mens de mogelijkheid heeft om keuzes te maken waardoor hij zich miserabel gaat voelen, dan is dat een nieuw kwaad dat gerechtvaardigd moet worden. ‘Eigen schuld, dikke bult’ is daarmee uiteindelijk geen rechtvaardiging voor het lijden. Daar bovenop zou de wetenschap ook nog eens mijn lijden vergroten: ‘Hoe kon je zo dom zijn!?’ Van der Lugt laat zien dat de optimisten (onder meer Rousseau) en pessimisten (onder meer Schopenhauer) reageren op de argumenten van Bayle en zijn standpunten steeds verder uitwerken.

Na de behandeling van die oorsprongsgeschiedenis van ons concept van het lijden komt Van der Lugt aan in het heden en bespreekt zij de relevantie van die ideeën. Het leuke vond ik zelf dat je gaandeweg de inzichten kunt gebruiken om dieper begrip te krijgen van allerlei moderne maatschappelijke stromingen waarin de pessimisten en optimisten nog steeds tegenover elkaar lijken te staan. Neem bijvoorbeeld de benadering van overgewicht door de ‘body positivity movement’. Binnen die beweging worden de termen ‘overgewicht’ en ‘obesitas’ beschouwt als problematische sociale constructen. Die normen over ons lichaam zouden het resultaat zijn van verborgen machtsstructuren die wij internaliseren en die de mensen met een niet-standaard lichaamstype laten lijden. Deze focus laat een Bayleaanse verschuiving zien van de objectieve component – ‘fysiek overgewicht is slecht’ – naar de subjectieve component – ‘het mentale lijden is slecht’. Die verschuiving gaat verder gepaard met een Bayleaanse verplaatsing van de verantwoordelijkheid voor dat lijden. In tegenstelling tot de oorspronkelijk christelijke conceptie is niet het onvermogen van het subject om zichzelf te beheersen slecht (het malum culpae van Augustinus). De oorzaak voor het lijden ligt primair buiten het individu, bij de sociaal-maatschappelijke machtsstructuren.

Van der Lugt wijst ter contrast ook op optimistische stromingen zoals ‘spiritueel rechts’ en de yogabeweging die daarentegen vaak het vermogen van het individu benadrukken om, via innerlijke realisaties en gedragsveranderingen, de individuele wereld te beïnvloeden. Deze beweging suggereert dat we in staat zijn tot een soort stoïsche controle over onze reacties en daarmee bepalen hoe wij reageren op de impulsen van de buitenwereld. Binnen deze beweging is niet de mentale ervaring van het lijden goed of slecht, maar onze reactie op al die impulsen van de wereld: de verantwoordelijkheid voor het lijden ligt primair bij het individu.

Het laatste woord in dit debat is zeker nog niet uitgesproken. Maar dit boek helpt om de diepere lagen achter eigentijdse maatschappelijke discussies beter te begrijpen.

Individueel vs. kosmisch perspectief

Ondanks de rijke filosofische inzichten en de prachtige beschrijvingen gaat er ook een beklemmende werking van dit boek uit. De rode draad is de wanhopige boodschap van Bayle: er is geen uitweg uit het lijden, er is geen rationele morele rechtvaardiging voor het lijden. Maar klopt dat wel?

Volgens mij is die negatieve conclusie inherent aan het ‘creaturely perspective’ dat Van der Lugt expliciet hanteert. Ze zoekt naar een rechtvaardiging van het lijden vanuit het perspectief van het individu en laat daarmee het zogenaamde ‘cosmic perspective’ buiten beschouwing. Hoe zien het lijden en het kwaad eruit vanuit dat kosmische perspectief?

Een virus dat doden veroorzaakt heeft biologisch gezien een belangrijke functie. Het ‘survival-of-the-fittest’-mechanisme is cruciaal voor de gezondheid van de soort. Biologen wijzen er bijvoorbeeld op dat een van dé kenmerken van soorten die uitsterven is dat dit mechanisme door omstandigheden is uitgeschakeld. Het opschorten van dat mechanisme leidt namelijk tot een geleidelijke verzwakking van de genenpoule, waardoor de betreffende soort vatbaarder wordt voor extinctiegebeurtenissen. Een virus heeft biologisch gezien de essentiële functie om zwakke genen en ongezonde gewoontes uit de populatie te verwijderen.

Hoe ziet de wereld eruit als je dat kosmische perspectief omarmt als moreel perspectief? Een voorbeeld van dit perspectief is het zogenaamde ‘naturalisme’, het ethische standpunt waarin we de natuur morele normativiteit toedichten. Je kunt als naturalist redeneren dat een vaccin toedienen immoreel is (het verzwakt de genenpoule), dat een oorlog voeren rechtvaardig is (de sterkste blijft over) en dat de wereldwijde coronalockdown een misdaad tegen de mensheid is (de zwakken blijven leven, en de sterken worden ook nog eens zwakker gemaakt door de ongezonde effecten van een lockdown). Het moge duidelijk zijn dat dergelijke morele conclusies niet overeenkomen met onze moderne morele intuïties. De moraliteit is vanaf de 17de eeuw steeds meer losgekoppeld van de natuur, van het kosmische perspectief, en het individu heeft een steeds centralere plek gekregen.

Gezien die ontwikkeling is het begrijpelijk dat Van der Lugt dergelijke kosmische perspectieven grotendeels buiten beschouwing laat. Het resultaat hiervan is wel dat dán de rechtvaardigingsvraag een claustrofobische aangelegenheid is. Binnen dat individu-centrale perspectief lijkt er geen definitieve uitweg te zijn uit het lijden. Nog steeds rechtvaardigt niets het lijden van een baby met een hartafwijking die na een paar maanden overlijdt.

Wat mij betreft is dat juist een van de diepere lessen van dit boek: zijn wij onszelf en het individuele lijden niet wat al te centraal gaan stellen? Het mentale lijden lijkt steeds meer iets absoluuts te zijn geworden in de Bayleaanse zin, iets dat je niet meer mag betwijfelen of bevragen – dat vergroot immers het lijden nog verder. Maar volgens mij kun je prima met diepe compassie praten over het lijden van die baby en tegelijkertijd accepteren dat de natuur een andere normativiteit heeft. ‘Nature does not love us or want us to be happy.’ Moeten we niet accepteren dat sommige zaken toch, hoe erg wij dat ook vinden, vanuit dat bredere kosmisch perspectief ‘goed’ zijn? Dat is pijnlijk, zeker, maar toch kunnen we vanuit het bredere kosmisch perspectief die pijn als nuttig en ‘goed’ begrijpen: de impuls om dergelijk lijden te voorkomen is tenslotte ook de drijfkracht geweest achter de ontwikkeling van onze gezondheidszorg. Met andere woorden: het zou zomaar kunnen zijn dat het lijden van de individuele mens niet het exclusieve centrum is van het morele universum.

Wellicht had Van der Lugt dergelijke meta-ethische vragen – wat zijn de grenzen aan het individu-centrale perspectief – explicieter kunnen bespreken. Voor mij ligt echter de waarde van dit boek erin dat het de lezer verleidt tot dergelijke fundamentele beschouwingen. Daarmee lijkt dit boek ook heel relevant voor deze tijd. We worden geconfronteerd met fundamentele vraagstukken ten aanzien van het klimaat, immigratie, oorlog, lockdown, etc. In de discussie van die vraagstukken vallen we vaak terug op morele en politieke reflexen zonder het broodnodige begrip van de oorsprong van die reflexen en of ze überhaupt wel legitiem zijn. Dark Matters is een waardevolle gids voor een beter begrip van de onderliggende structuur van onze morele en politieke reflexen.

Conclusie

Dit boek biedt een juwelendoos aan inzichten ten aanzien van de oorsprong en betekenis van onze moderne ideeën over het lijden. De filosofische argumentatie in het boek is soms wat complex en toegespitst op subtiele punten, maar de onverschrokken lezer die de uitdaging aangaat wordt beloond met een verrijkende filosofische leeservaring.

Mara van der Lugt, Dark Matters. Pessimism and the Problem of Suffering. Princeton: Princeton University Press, 2021.

Winkelwagen
Scroll naar boven